30 en toekomst. Er moeten dus wel groote voordeelen tegenover staan, willen zij tegen deze bezwaren opwegen. Dr. Martens noemt vier redenen, waarom hij de vereemging van een wetenschappelijke instelling en een verlengstuk van de administratie onder één dienst ongewenscht acht: de inrichting der gebouwen de voorschriften op het gebruik der archieven, de opleiding van he personeel en het ressorteeren onder het Departement van Onderw.,s, Kunsten en Wetenschappen. Geen der thans bestaande bewaarplaatsen zal nog over vol doende bergruimte beschikken om ook maar een gedeelte van den stroom van nieuwe archieven op te vangen. Maar men kan met het zelfde geld evenveel depóts voor den ouden als voor den nieuwen dienst bouwen, zoodat de inrichting der bestaande gebouwen geen reden tot splitsing behoeft te zijn. Evenmin is het noodzakelijk, dat de voorschriften op het gebruik voor alle in een bewaarplaats aanwezige archieven gelijkluidend zi)n. Men kan ten opzichte van de openbaarheid der nieuwe archieven voorloopig een andere gedragslijn volgen, ook al staan ze in het zelfde gebouw als voor het publiek toegankel.]k materiaal Nog minder gewicht mag de departementsguestie in de schaal leggen. Wanneer men er algemeen van overtuigd is, dat het archiefwezen zijn taak niet behoorlijk vervullen kan, zoolang het onder een bepaa departement ressorteert, dan moet men trachten om het zoo spoedig mogelijk bij een ander departement onder dak te brengen en met de natuurlijke ontwikkeling stuiten, opdat het onder de hoede van een bepaalden minister kan blijven. Wil men echter de continuïteit van de archieven handhaven, dan moet de opleiding voor de ambtenaren der beide klassen worden herzien Voordat men daartoe overgaat, zal onze Vereemging zie uitgesproken moeten hebben over het systeem van uniforme ordening der nieuwe archieven en zal het vervolg op de Handleiding ver schenen moeten zijn. Dr. Moll wil deze zware taak immers ook aan de Vereeniging opdragen, wanneer de scheiding haar beslag zou krijgen Wanneer het systeem van ordening eenmaal is vast gelegd, kan men iederen candidaat, die blijkt geeft dit systeem begrepen te hebben en te kunnen toepassen, even veilig op de nieuwe archieven los laten als men tot nu toe aan gediplomeerde arch.v.sten oude archieven toevertrouwde. Dieper behoeft zijn administratieve kennis -niet te gaan. leder onzer zal immers moeten toegeven, dat h.| als 17de-eeuwsch stadsklerk of secretaris van een weeskamer een slech figuur zou slaan. Waarom zou men dan aan de toekomstige archi- visten dezelfde eischen stellen als aan den administrateur van een afdeeling Financiën? 31 De eischen voor het examenvak archiefoeconomie zullen dus aanmerkelijk moeten worden verzwaard, terwijl er ook meer aandacht besteed zal moeten worden aan de staatkundige geschiedenis van de 19de eeuw. Tegen eenige verzwaring van het nu wel zeer een voudige examen voor het diploma der tweede klasse behoeft men niet op te zien; dat zal ook dan nog met succes binnen het jaar kunnen worden afgelegd. De eischen voor het examen der eerste klasse zouden misschien in dien geest kunnen worden herzien, dat de candi- daten voortaan hun aandacht gelijkmatiger over archivalia van ver schillende tijdperken kunnen verdeelen. Als men bedenkt, welke werkzaamheden velen van hen te wachten staan, zal men moeten toegeven, dat bij de voorbereiding het accent te sterk op de middel eeuwen valt. Het is te verwachten, dat vele gediplomeerde volontairs zich voor den nieuw-archiefdienst zullen gaan bekwamen, zoodra het voorstel van Dr. Moll kans op verwerkelijking krijgt, omdat de mogelijkheid van een aanstelling bij den ouden dienst dan nog geringer wordt. Ik wees er ook reeds op, dat men voor den registrator ter secretarie het archiefdiploma als eisch wil stellen. Maar ieder, die bereid is deze dubbele bevoegdheid te verwerven, is een levend bewijs voor mijn bewering, dat de scheiding overbodig is en dat één en dezelfde ambtenaar in staat zal blijken te zijn, zoowel het archief van een klooster als van een electriciteitsbedrijf te inventariseeren. Er is echter nog een reden, die Dr. Martens alleen aanduidt met zijn tegenstelling wetenschappelijke dienst en verlengstuk der admi nistratie. Ook voor Dr. Moll is dit onderscheid een factor van beteekenis; hij veronderstelt, dat het misschien niet aangenaam zal zijn om zooveel aandacht aan de nieuwe archieven te moeten besteden, want wij allen zijn persoonlijk meer wetenschappelijk en historisch georienteerd. Daarna wijst hij er op, dat de oud-archiefbeheerders, wanneer zij zijn voorstellen aanvaarden, weer meer aandacht kunnen en mogen geven aan het publiceeren van bronnen en aan scheppenden historischen arbeid. Ook tegen dit motief, dat voor velen misschien zwaar zal wegen, omdat het voor hen daarbij gaat om het maatschappelijk en geestelijk niveau van hun levenswerk, is mijns inziens wel het een en ander in te brengen. Ten eerste ben ik er lang niet van overtuigd, dat deze archieven zonder wetenschappelijke waarde zullen zijn. De sociologie, de oeconomie, de sociale geografie en andere jonge wetenschappen kunnen zich tot deze archieven wenden met vragen, die wij nu nog niet kunnen voorzien. Zij zullen toegankelijk moeten zijn om te kunnen toonen, wat ze waard zijn. Juist het feit, dat niemand onzer de nieuwe

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1937 | | pagina 21