118
Dr. K. Heeringa (I), Oud-rijksarchivaris in Utrecht, te Bilthoven.
F. A. Hoefer (II), Oud-archivaris der gemeente Hattem, te Zeist.
E. Hoogendijk (II), Oud-hoofdcommies bij het Algemeen Rijksarchief,
te 's-Gravenhage.
Dr. J. de Hullu (I), Oud-archivaris aan het Algemeen Rijksarchief,
te Cadzand.
Mr. J. G. C. J o o s t i n g (I), Oud-rijksarchivaris in Groningen, te Velp (Gld.).
P. J. Kapteyn (II), Oud-hoofdcommies bij het archief der gemeente
Amsterdam, te Hilversum.
H. E. Knappert (II), Oud-archivaris der gemeente, te Haarlem.
H. Levelt (II), Oud-archivaris der gemeente, te Bergen-op-Zoom.
B. Lonsain (II), Oud-hoofdcommies bij het Rijksarchief in Groningen,
te Zeist.
J. K. Mooi en (II), Oud-commies bij het archief der gemeente,
te Amsterdam.
Mej. Dr. H. C. H. Moquette (I), Oud-adjunct-archivaris der ge
meente Rotterdam, te 's-Gravenhage.
Alb. Oltmans (II), Oud-hoofdcommies bij het Rijksarchief in Gelderland,
te Haarlem.
W. J. L. Poelmans (II), Oud-hoofdcommies bij het archief der gemeente,
te Rotterdam.
J. A. C. Pijls, Oud-archivaris der gemeente, te Roermond.
W. P. van Rhijn Jr. (II), Oud-adjunct-commies bij het archief der
gemeente, te Leiden.
P. J. van Rosmalen (II), Oud-hoofdcommies bij het Algemeen
Rijksarchief, te 's-Gravenhage.
Mej. Dra M. J. van Soest (1), Oud-chartermeester (commies) bij
het Rijksarchief in Utrecht, te Utrecht.
Mej. R. Visscher (II), Oud-archivaris der gemeente, te Leeuwarden.
Mevrouw J. E. de Vries Yperlaan (II), Oud-ambtenaar bij het archief
der gemeente Delft, te Amsterdam.
M. van derWaerden (II), Oud-archivaris der gemeente, te Eindhoven.
Nog eens: Het programma onzer Vereeniging.
In de laatste Algemeene Vergadering van de Vereeniging van
Archivarissen in Nederland stond als hoofdpunt op de agenda: Het
programma onzer Vereeniging. Wij herinneren ons hoe dit punt
voortreffelijk werd ingeleid door Mr. Meerkamp van Embden in een
hooggestemde rede, die men op bl. 27 vlg. van den loopenden
jaargang van het Archievenblad in druk kan aantreffen. Zijn wel-
119
sprekend woord, voortkomende uit een bepaalde philosofische wereld
beschouwing, reikte inderdaad hoog, zoozeer dat het debat, te
voeren door onvoorbereide en meerendeels op ander standpunt
staande en zeker heel wat minder wijsgeerig geschoolde toehoorders,
niet was en ook niet kon zijn op hetzelfde niveau als de inleiding.
Zoo bleef eenige vaagheid niet te vermijden en de discussie liep
dood in een zekere onvoldaanheid.
De inleider had beter verdiend en het door hem ter sprake
gebrachte onderwerp is van zoo cardinaal belang, dat het aan de
orde moet blijven. Het onderstaande zie men dan als een poging
een gedachtenwisseling te openen over wat ons allen zoozeer ter
harte gaat.
Het programma onzer Vereeniging, is er voor haar belangrijker
onderwerp denkbaar? In de bijna 50 jaren van haar bestaan heeft
de Vereeniging en zij mag het zich tot een eer rekenen
menigmaal gefungeerd als gangmaakster voor denkbeelden, die het
geheele archiefwezen ten nauwste betroffen; haar gestie heeft steeds
samengehangen met wat de Nederlandsche archivisten voor het
geheele archiefwezen noodzakelijk achtten.
Dat thans een veranderde doelstelling gewenscht wordt, duidt
natuurlijk op onvoldaanheid over de tegenwoordige. Het behoeft nu
geen verwondering te wekken, dat deze parallel loopt met een zekere
onbevredigdheid in het Nederlandsche archiefwezen. Daarom moet
men, meen ik, het probleem ruimer zien, moet men allereerst onder
zoeken wat die onbevredigdheid heeft veroorzaakt en trachten te
vinden wat voor het geheele archiefwezen noodig kan worden
geacht. Heeft zich hierover een communis opinio gevormd, dan kan
onze Vereeniging weer trachten haar ouden taak van gangmaakster
opnieuw te vervullen en zal zij vanzelf weer een programma hebben.
De crisis, waarin het archiefwezen zich bevindt of waarheen het
althans, naar veler oordeel, snel heen gaat, heeft als ik wel zie een
verblijdende oorzaak n.i. dat de doeleinden, die onze voorgangers
zich gedurende vele jaren hebben gesteld, nagenoeg alle zijn bereikt.
Als wij terugzien is inderdaad in de laatste vijfkwart eeuw heel wat
tot stand gebracht.
Want al zijn onze archieven oud, een archiefwezen bestaat
feitelijk nauwelijks 130 jaren. Omstreeks den aanvang van de 19e eeuw
waren er natuurlijk archieven, maar zij werden alleen van waarde
geacht als bewijsstukken en men hechtte er hoofdzakelijk belang aan
in zooverre zij rechten konden staven. Dit belang bestond voor
namelijk voor de administratiën en besturen, die hen gevormd hadden
en die ze onder zich hielden. Soms met weinig zorg maar steeds