F pssLnsa vr teas X.SKS2 OZS& -J-sxte 144 zelf gemaakte afschriften van de door hem gevonden brieven van Willem DEN Eerste, Prins van Oranje: „En parcourant une série de manuscnts du regne de Henri III, j' y ai découvert une trentaine de ettres de I immortel Fondateur de la République des Provinces Unies, la plupart originates Dit rapport van Gachard betreffende zijn „mission a la fois litteraire et administrative"2) werd 1 Maart 1828 door Van Gobbel schroy aan den Koning gezonden, met de bijvoeging dat de zending van Gachard naar Pari|s gediend had „om aldaar informatien in te winnen en m de verschillende bibliotheken en depots van archieven M ,°7er,ZOeke"' wat er n°g voorhanden is met betrekking tot de Nederlanden Het gevolg van dit onderzoek formuleerde Van Gobbel schroy aldus: Men is daardoor in staat gesteld geworden om zoo al met met zekerheid tenminste met de hoogste waarschijnlijkheid 170^ n°9 ontbrekende van de archieven, welke in U'ï het, a|9er"5en depot te Brussel weggevoerd is geworden met anders dan m Oostenri|k moet worden gezocht. Deze zekerheid was het hoofddoel van de zending van den Heer Gachard. Wat de tweede bedoeling dier reis betreft, het opsporen van vermiste pro vinciale en andere archieven en in 't algemeen van stukken welke zoowel voor de administratie hier te lande als in 't bijzonder voor de bewerking der Vaderlandsche Geschiedenis van belang kunnen zijn hieromtrent heeft de Heer Gachard zich niet minder ijverig werkzaam getoond, en hij heeft door het beleid waarmede hij zijne nasponngen heeft mgerigt, zeer belangrijke informatien ingewonnen ie den weg tot gewigtige terugvorderingen zullen kunnen banen". Het lijvige rapport van Gachard werd 10 Maart 1828 bij brief nr. 17 namens den Koning door den Secretaris van Staat De Mey van Streefkerk aan Van Gobbelschroy teruggezonden 3)„zullende, nadat de door hem (Gachard) ingewonnen inlichtingen bij Uw depar tement nader zullen zijn onderzocht, Uwe voorstellen nopens het daarVan te maken aebruik bij Z. M. worden tegemoet gezien, ook 145 in verband met door U. E. bij rapport van den 2 Juli 11. no. 182 (exh. Staatssecretarie 6 Juli 1827 nr. 163) ontwikkelde beschouwingen nopens de waarschijnlijkheid, dat vele der ontbrekende archieven zich in Oostenrijk zouden bevinden." Aanvankelijk had de Koning, krachtens een potlood-aanteekening op Van Gobbelschroys brief van 7 Maart, overwogen of „soortgelijke zending naar Weenen nuttig (zou) kunnen zijn teneinde het ontbrekende aldaar op te sporen". Voorloopig schijnt er niets te dezer zake te zijn verricht, afgezien dan van de bij K. B. van 6 April 1828 nr. 24 aan Gachard toegekende schadeloosstelling van f 10.— per dag, ten bedrage van ruim f 850. Wat er later aangaande deze materie gedaan is valt buiten het bestek van dit artikel. Mr. R. Fruin behandelde in den jaargang 1908—1909 van dit orgaan op blz. 226-233 de „Ruiling van archiefstukken met België", waarin hij er op wees, dat het in 1888 door den Nederlandschen gevolmachtigde voorgestelde herkomstbeginsel („Provenienzprinzip") door België werd aanvaard. „Maar - merkte hij op blz. 233 op toen de Nederlandsche regeering wist te bewerken, dat een aantal stukken, in den Franschen tijd bij de verovering van België uit Brussel naar Weenen overgebracht, alleen omdat zij op Noord-Nederlandsche plaatsen of families betrekking hadden, door de Oostenrijksche regeering aan haar en niet aan België werden overgedragen, stelde zij harerzijds evenzeer het Provenienzprinzip ter zijde". In het voorgaande artikel is er reeds op gewezen, dat Gachards instructie hem voorschreef om materiaal te verzamelen aangaande de regeering van Keizerin Maria Theresia in de Oostenrijksche Neder landen. Nog binnen een maand na zijn benoeming, 18 October 1826, zond hij dan ook aan Van Gobbelschroy stukken betreffende de door de Keizerin in 1768 vastgestelde beginselen voor de rechtspraak in geestelijke zaken, richtsnoeren „que cette Princesse, aussi éclairée que pieuse, n' hésita pas de porter a la connaissance de la Cour de Rome". Men proeft hieruit reeds Gachards houding tegenover de Roomsche kerk. Maria Theresia's zoon en opvolger Joseph II zette het werk van zijn moeder om de Katholieke Kerk onder staatsinvloed te brengen radicaal voort, zoodat mede hierdoor de Oostenrijksche Nederlanden in Zie ziin Correspondence de Gui/laume Ie Taciturne, dl. I, biz. IV Het werd geborgen bij 1 Maart 1828, nr. 121 A. Dit en het nu volgende, voor zoover het onbekende stukken betreft, is ont leend aan de belangrijke verzameling van Mr. D. VAN EWIJCK VAN DE BlLT, die als administrateur van de afdeeling onderwijs, kunsten en wetenschappen van VAN GOBBEL- SCHROYS departement van binnenlandsche zaken, ambtelijke papieren heeft nagelaten, die thans berusten in het Algemeen Rijksarchief, aanwinsten 1910, nr. XII en beschreven zijn in Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven, dl. XXXIII, 1910, blz. 54 (Den Haag 1911). Voor ons doel is van belang nr. 7: „Brieven van GACHARD betreffende XVIIje eeuwsche verordeningen op het onderwijs en geestelijke zaken in de Oosten rijksche Nederlanden, en het drukken van GACHARDS geschriften over die onderwerpen". Mag. Dr. S. STOKMAN O. F. M. was zoo vriendelijk mij hier op te wijzen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1937 | | pagina 20