140
later in Weenen deze officieele briefwisseling van Margareta met
Filips nog aantrof, zooals hij in 1846 aan Bake schreef, nadat Gachard
in Simancas hun geheime, in het Spaansch gevoerde, correspondentie
gevonden had.
In 1828 meende hij bij Van Gobbelschroy niet te moeten aan
dringen op teruggave der archieven van de Orde van het Gulden
Vlies, waarvan de Oostenrijksche Keizer, rechtens of in feite, souverein
gebleven was en waarmee zijn ministers niets hadden uit te staan.
In het tweede gedeelte van zijn rapport van Februari 1828 behan
delde Gachard de lotgevallen der „archives provinciales" onder het
Fransch bewind, waarvan die van Utrecht en Holland ons het meeste
belang inboezemen.
Na veel moeite had Gachard, in de tweede helft van zijn verblijf
in Parijs, van den secretaris-generaal een dossier betreffende de
Hollandsche archieven ter inzage gekregen, waaruit het hem bleek,
dat Napoleon in 1811 het gigantische plan had opgevat om in Parijs
een centraal depot van de archieven der aan hem onderworpen
landen te stichten. Reeds waren die van het Vaticaan, van het
Duitsche Rijk en gedeeltelijk ook die uit Spanje daar aangekomen,
terwijl die van Piemont onderweg waren. Nu kwam ook het ingelijfde
Holland aan de beurt. Daartoe werd in Februari 1811 het lid der
commissie voor de Duitsche archieven, Saint-Aubin naar deze ge
westen gezonden, om te zien welke archivalia naar Parijs vervoerd
moesten worden. Nadat hij hier een jaar in lediggang had door
gebracht, waarin hij slechts de belangrijkste depots (die van Den Haag,
Amsterdam en Rotterdam) had onderzocht, kreeg zijn opvolger Renê
Tourlet, die in Parijs werkzaam was aan de „Section historique des
archives de opdracht om de belangrijkste depóts van Amsterdam,
Den Haag en Utrecht in hun geheel naar Parijs over te brengen,
terwijl hij de andere mocht schiften en uit Bergen de charters van
Henegouwen naar Parijs moest zenden. In Utrecht vond Tourlet met
Studiën en Schetsen, dl. IV, blz. 407. GACHARD spoorde BAKHUIZEN tot
uitgave dezer bescheiden aan, waar deze alles voor voelde, ,,a! ware het slechts
omdat ik den mij dikwijls al te vriendelijken Franschman niet geheel vertrouw". Doch
BAKHUIZENS these „Ziine (GACHARDS aandacht is door mij eenmaal op het Weener
archief gevestigd" is blijkens diens rapport van 1828 niet juist, zoodat BAKHUIZENS
tirade: „en welligt zou hem niets liever zijn dan aan zijn Gouvernement te beduiden
hem nog eens a 50 francs per dag een reisje naar Weenen te laten maken zooals
hij het naar Spanje heeft gedaan ons niet vrij van vooringenomenheid tegen den
„homme arrive toeschijnt, wat BAKHUIZEN, die in 1846 in minder gunstige maat
schappelijke omstandigheden verkeerde, allerminst was, toen hij in een brief aan BAKE
(op. cit. 414) GACHARD afschilderde als een intriguanten en ijdelen parvenu, wien hij
overigens later,met terzijdestelling van een eigen uitgaaf, de in Weenen gevonden
brieven van Prins^ WlLLEM I ter publicatie afstond voor- diens Correspondence de
Cuillaume Ie Taciturne. „Un procédé aussi liberal n'a besoin ni de commentaire,
ni d éloge zegt GACHARD op blz. IX van zijn inleiding tot dl I.
141
hulp van Temminck, daartoe afgevaardigd door den intendant-generaal
van financiën Gogel en bijgestaan door Musschenbroek, gevolgmachtigde
van J. M. VAN Tuyll, onderprefect van het arrondissement Utrecht,
de archieven der Staten, der Balye van Utrecht en der vijf kapittels.1).
Of al deze archieven naar Parijs gebracht waren kon Gachard niet
beoordeelendat moest men in Utrecht, aan de hand van het voor
radige archiefmateriaal zelf beslissen. Doch aangezien de Fransche
archivisten oprecht meenden, dat zij geen Nederlandsche archieven
meer hadden, zouden zij die documenten, zoo die nog in Parijs waren,
wel willen afstaan. Alleen was het Gachard mogelijk om de bewering
van Gedeputeerde Staten van Utrecht, in een brief van 25 Juni 1825
aan den minister van binnenlandsche zaken gedaan, dat de Franschen
al in 1672 de kapittel-archieven zouden weggevoerd hebben, te be
twisten, aangezien Tourlet in Utrecht een volledige verzameling van
charters uit de twaalfde tot de vijftiende eeuw had aangetroffen. 2)
ln het algemeen bepaalde Tourlet dat zeer veel documenten naar
Frankrijk verzonden moesten worden. Zoo dit inderdaad nog vóór
de omwenteling van 1813 gebeurd is, moeten deze stukken reeds in
1815 teruggekomen zijn, toen aan het Nederlandsche gezantschap
in Parijs 220 kisten teruggegeven werden, voor het meerendeel de
in 1794 weggevoerde, in 1809 naar Parijs teruggebrachte, archieven
der Oostenrijksche Nederlanden bevattende.3)
Rijke buit voor het transport naar Parijs vond Tourlet in Den Haag
de archieven der Staten-Generaal, beheerd door Huygens en Boellaard,
die van de Hollandsche Charterkamer onder Van Wiin, die van de
Staten van Holland en West-Friesland onder Van Swinden. 4) Dank
zij het optreden van Van Wijn evenwel, gewezen archivaris der
Bataafsche Republiek en van het koninkrijk Holland, is dit roofzieke
program niet geheel ten uitvoer gelegdin hoeverre het gebeurd
was zou volgens Gachard evenwel alleen in de depóts zelf uitgemaakt
kunnen worden, aangezien in Parijs de ambtelijke gegevens daarover
geen klaarheid brachten. In Parijs had hij den hoogbejaarden Tourlet
in 1828 zelf over de zaak gepolst, die toen verklaarde dat hij aan
Van Wiin alleen de dubbelen ontnomen had, zoodat hij geslaagd
ln de volumineuze bijlagen tot het dikke rapport van Gachard vindt men
onder E de door TOURLET in 1812 opgemaakte catalogus van de boekerij der vijf
kapittelen. P. VAN MUSSCHENBROEK was na de aanstelling van VAN WlJN archivaris
van het departement Utrecht geworden. Zie BAKHUIZEN VAN DEN BRINKOverzigt
van het Nederlandsche Rijks-Archief, blz. 4.
2) Van een transport naar Parijs in 1672 of 1812 vindt men evenmin iets in
Dr. K. HEERINGA: Inventaris van het archief van het Kapittel Ten Dom, Utrecht 1929.
3) Zie hier voor GACHARDS rapport aan VANDENPEEREBOOM, blz. 4.
4) Provisioneel secretaris-generaal van het departement der Monden van de Maas.