137
Intusschen werden de overige archieven evenmin aan de Franschen
terug gegeven, zoodat deze verplichting in 1801 in het vredesverdrag
van Lunéville opnieuw werd voorgeschreven. Maar ook toen werd
daaraan niet voldaan en inmiddels werden in de nieuwe Fransche
gebieden vergeefs nasporingen ingesteld naar de in 1794 wegge
voerde archivalia. Champagny, Fransch gezant te Weenen, wilde dat
men in de Oostenrijksche depots hetzelfde zou laten doen door een
Fransch commissaris. Doch de Fransche minister van buitenlandsche
zaken, Chaptal, oordeelde dit verlangen te ver gaandde gezant
moest zich tevreden stellen met wat de Oostenrijksche regeering
hem eigenmachtig wilde terug geven, zonder dat hij zelfs de kisten
mocht openen 1 Voor de Fransche regeenng was die zaak alleen van
locaal belang, zoodat Oostenrijk slechts 120 kisten met „rommelzoo"
uitleverde, zonder dat deze staten-„Veelvraat zich overigens bekom
merde om den door hem in 1794 ten aanzien van België gepleegden
„archief-roof", nu dit land toch voor Oostenrijk verloren was, terwijl
de Brusselsche regeering destijds latere controle bemoeilijkte, doordat
men in 1794 geen inventarissen bij de in te pakken archieven voegde.
Aldus de voorstelling van Bakhuizen. 2) Daarentegen is Gachard in
zijn tot heden onuitgegeven gebleven rapport aan Van Gobbelschroy
van meening, dat deze 125 kisten nog in 1803 in Brussel kwamen,
welke voorstelling mij geloofwaardiger lijkt dan die van Bakhuizen,
gezien de bizonderheden die Gachard op deze mededeeling laat
volgen: bij het opnemen in het departementaal depót bleken het
hoofdzakelijk archieven van de Rekenkamer te zijn, zoodat het aanbod
van Limpens in 1798 edelmoediger geweest was dan de latere daad
van Oostenrijk. Dat de belangrijkste archieven aldus achter gehouden
waren, ontdekte men in Parijs eerst toen in 1809 Napoleon op Aarts
hertog Karel de overwinning van Wagram behaalde. Nu had de
Duitsche Keizer Frans II na de keizerskroning van Napoleon den
keizerlijken titel erfelijk verbonden aan zijn Habsburgsche erflanden,
waarmee hij den naderenden val van het Heilige Roomsche Rijk der
Duitsche natie aankondigde. Inderdaad ging dit in 1806 bij de stichting
van den Napoleontischen Rijnbond ter ziele. Doch de archieven van
het Rijk bleven berusten bij de keizerlijk-Oostenrijksche regeering.
136
lutions des Pays-Bas aangelegd, die in 1794 met de overige massa
naar Weenen op transport gesteld en te Wiirzburg geïnventariseerd
werd. Deze verzameling-WyNANTS, die hij particulier onder zich had
gehouden voor studiemateriaal, en die o.a. de briefwisseling van
Oranie met Granvelle bevatte, werd later na zijn dood door zijn
dochter, douairière Von Baesen, terug gegeven (1835) waaraan zij
ook de deelen aanteekeningen enz. van haar vader toevoegde, evenals
het autographisch manuscript van de gedenkschriften van een graaf
Goswin de Wynants, die als raadsheer in den Oppersten Raad der
Nederlanden te VC^eenen vooral de administratieve en bestuursinrichting
dezer gewesten behandeld had. 2)
De ruim 400 kisten archivalia, die in 1794 na de nederlaag bij
Fleurus naar Oostenrijk gevoerd werden, maakten de reis naar M^eenen
over Holland.3) Volgens Gachards rapport aan Van Gobbelschroy
ging van daaruit het transport verder over Dusseldorp, Wiirzburg en
Regensburg naar Lintz aan de Donau. Toen zij daar waren werd in
October 1797 de vrede van Campo-Formio gesloten, krachtens welke
deze stukken aan Frankrijk, den toenmaligen bezitter van België,
moesten worden terug gegeven. Met de uitvoering der Belgische
liquidatie te Weenen was van Oostenrijksche zijde Staatsraad De
Limpens belast. Deze wist in Februari 1798 den Oostenrijkschen
minister van buitenlandsche zaken Baron von Thugut voor zijn zaak
te winnen, zoodat deze aan graaf von Cobenzl, die het verdrag van
Campo-Formio gesloten had en nu als keizerlijk plenipotentiaris naar
het congres van Rastatt reisde, opdroeg de archieven van de Secretarie
van Staat en van Oorlog, van het Gulden Vlies, van den Raad van
State enz., aan de inspectie der Fransche commissarissen te ont
trekken, welke stukken te dien einde van Linz naar V^eenen gebracht
waren. 4)
I ^ank zij het advies van Kanunnik RAM, lid van de Commission royale d' his-
toire. Zie UACHARD: Correspondence de Guillaume Ie Taciturne, I. Bruxelles 1847,
r i r alaaar meent hij evenwel dat de door WYNANTS vervaardigde
afschriften van stukken uit de 16e eeuw in 1794 niet naar Weenen meegenomen zijn.
,,2) ,Zle.GACHARI?: RaPPort a M. ALPH. VANDENPEEREBOOM, ministre de intérieur,
sur administration des archives générales du royaume depuis 1831, et sur la situation
de eet etablissement. Bruxelles 1866, blz. 54-55. - Toen MeïTERNICH in 1848 als
balling ,n Brussel kwam, wees GACHARD den ten val gebrachten Oostenrijkschen
eersten minister er op, dat ondanks Nederlandsche en Belgische aanspraken zijn land
nog altijd Belgische archieven bezat, die in 1794 waren weggevoerd. MEÏTERNICH die
hiervan niets wist, bewerkte dat GACHARD het grootste gedeelte terug kreeg.' Zie
rIOT op. cit. 203.
3) Gachards Rapport van 1866, blz. 3.
m G^AENEN 'n '^94 weggevoerde archivalia ten slotte over Linz
en Nusdort eerst 1801 in Weenen kwamen, terwijl een ander convooi over Crems in
de hoofdstad kwam.
3) Volgens LAENEN stelde de vice-kanselier van het Duitsche rijk, graaf C.OLLOREDO,
in 1801 aan baron MüLLER, gewezen secretaris van staat en van oorlog te Brussel,
voor, dat Belgische archivalia, zonder met het uitleveringsartikel van het verdrag
van Campo-Formio in strijd te komen, in Oostenrijk zouden kunnen blijven. In dien
geest stelde MüLLER in April 1801 aan TRAUTMANSDORFF een verdeeling voor, ten
gevolge waarvan in September 115 kisten gereed stonden, die eerst in 1803 naar
Parijs gezonden werden, terwijl de rest in Oostenrijk bleef.
2) Zie voor wat hij hierover in 1846 aan BAKE schreef: Studiën en Schetsen,
dl. IV, blz. 405.