Archivisten in dienst van het Vereenigd Koninkrijk. III. Gachard. 132 N.O. T. zullen haar archieven, wanneer zij eenmaal voor raadpleging zijn opengesteld, nog stof te over voor wetenschappelijke publicaties opleveren. D. P. M. GRASWINCKEL. Vervolg. Alvorens na te gaan hoe Gachard zich in Parijs van zijn hem door de Nederlandsche regeering gegeven opdracht gekweten heeft bij het onderzoek naar de daar of in Oostenrijk aanwezige archivalia der voormalige Oostenrijksche Nederlanden, dienen wij eerst de aandacht te vestigen op het feit, dat deze bescheiden meer dan eens zijn weggevoerd. Want al beteekende tengevolge van den Franschen inval en de overwinning van Jourdan bij Fleurus het jaar 1794 „1' exode général de nos archives vers 1' Autriche", zooals de Belgische kanunnik j. Laenen in zijn door de Commission Royale d'Histoire uitgegeven werk2) opmerkte, toch mag niet vergeten worden, dat reeds de tegen de Keizers Joseph II en Leopold II in opstand zijnde „patriotten" aan het einde van 1790 een gedeelte van de archieven hadden ingepakt met de bedoeling deze naar Den Haag te vervoeren, waarna bij den eersten Franschen inval onder Dumouriez in 1792 de regeering der Oostenrijksche Nederlanden de archieven buitenslands in veiligheid had gebracht, nl. in Holland3) en in Wezel. Na het bedaren van den storm evenwel, toen de Franschen bij Neerwinden door de Oostenrijkers verslagen waren, werden deze documenten naar Brussel teruggebracht. Dit gold niet voor de archieven van de Staten van Brabant, die in 1792 op hun bevel naar Amsterdam vervoerd waren, waar zij waren geborgen in het huis van hun aldaar heen gevluchten pensionaris De Jonohe, waarheen ook andere leden der Staten van Brabant de wijk hadden genomen.4) In 1806 hadden de gebroeders Hagen, gewezen ambtenaren ter griffie dezer Staten, Zie: Ned. Archievenblad, 43ste |rg., 139 vlg. 2) Les Archives de Etat a Vienne au point de vue de histoire de Belqique. Brussel 1924. Vgl. blz. 2-5. 3) Dat ook het grootste deel van het archief van het aartsbisschoppelijk Keur vorstendom Mainz bij het naderen der Franschen in October 1792 naar Holland, i.e. Amsterdam, gebracht werd, blijkt uit het werk van de historici MENZEL en SAUER Codex Diplomaticus Nassoicus. Nassauisches Urkundenbuch. Erster Band, blz. III. Wiesbaden 1886. 4) Zie hiervoor het rapport van VAN GOBBELSCHROY aan den Koning van 24 |ul> 1826 in het archief der Staatssecretarie (exh. 6 Juli 1827, nr. 163). 133 die documenten naar Brussel overgebracht, waar zij in 1826 door toedoen van De L' Ortye werden opgespoord. Aanleiding hiertoe was de vraag van Van Ewiick naar de acte van de Nadere Unie van Brussel van 1577. Toen pas bleek het dat de archieven der Staten van Brabant zoek waren. De L' Ortye herinnerde zich, dat bij het transport naar Amsterdam bijstand verleend was door een zekeren Frognieg, thans concierge van het paleis van Prins Frederik in Brussel, die nu met toestemming van zijn gebieder onder leiding van den archiefambtenaar Wouters naar Amsterdam trok. Ondanks de mede werking van den directeur en onderdirecteur van politie was tusschen- komst van een in Utrecht wonende kapiteinsweduwe, mevrouw Appel, noodig, om Wouters en Df. L' Ortye op het spoor van FRANgois Hagen te brengen. Onder bedreiging van Schuermans, procureur des Konings, dat hij gestraft zou worden met het verlies van zijn pensioentje, bracht deze overlevende der gebroeders de in zijn huis goed ver borgen archieven te voorschijn. Deze rijke buit, die vier karrevrachten besloeg, werd toen door De L' Ortye naar het Rijksarchiefdepot gebracht, waar hij, behalve uit verschillende acten der „Joyeuses Entrées", hoofdzakelijk uit Staten-resoluties van na 1696 bleek te bestaan, terwijl de oudste documenten vermoedelijk verbrand waren bij het bombardement der stad in dat jaar door den Franschen maarschalk Villeroy. Aan de hand van een op te maken inventaris nam De L' Ortye zich voor om bij de nabestaanden van den raad pensionaris De Jonghe een onderzoek in te stellen naar ontbrekende deelen teneinde „cette archive mystérieuse" voltallig te maken. De lotgevallen der archieven van de overige Oostenrijksche Nederlanden waren heel anders dan die van Brabant. Wat er mee gebeurd is, heeft Gachard te Parijs grondig onderzocht en uitvoerig uiteengezet. In een lijvig manuscript (62 bladzijden) bracht hij, in Brussel teruggekeerd, 19 Februari 1828 (nr. 4) overeenkomstig de opdracht van 29 October 1827, nr. 190c, verslag uit aan Van Gobbelschroy over zijn manier van optreden en de resultaten, waartoe hij gekomen was. Ook uit den aanhef van dit rapport blijkt het ten overvloede nogmaals dat er geen sprake geweest is van een door Dr. Cuvelier onderstelde geheime opdracht der regeering, om de maatregelen te bestudeeren, die Napoleon tegen de Roomsche geestelijkheid ge nomen had Zie hiervoor ook GACHARDRapport a Monsieur Ie ministre de I' intérieur et des affaires étrangères, sur les archives générales du Royaume. Bruxelles 1838, blz. 24. Op blz. 27-28 daarvan vindt men een overzicht van wat er met de archieven van den Grooten Raad van Mechelen en van het Leenhof van Brabant gebeurd is. 2) Die van Namen, geborgen in het Beiersche Mittenberg, kwamen 1828, dank zij GACHARD, terug. Zie het geciteerde werk onder noot 1, blz, 25.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1937 | | pagina 14