130
betrekking tot den aanvoer van een bepaald artikel; bijv. de Com
missie van advies inzake Oliën en Vetten, en die inzake Huiden en
Looistoffen. Deze beide Commissies hebben zich voorts belast met
de leiding van en het toezicht op de administratiedier artikelen en
zijn in wezen afdeelingen van de N.O.T. geweest. Uit den aard der
zaak zijn dan ook van deze laatst genoemde Commissies de archieven
in het verband der N.O.T.archieven opgenomen; van de tallooze
andere Commissies van advies is dit echter niet het geval geweest.
De Commissie voor den Nederlandschen Handel voornoemd is
ook na de oprichting van de N. O. T. blijven bestaan en heeft tot
taak gekregen als neutrale commissie tusschen Engeland en de
N. O. T. de door de Engelsche Regeering voorgenomen plaatsingen
op haar „Zwarte Lijst" te beoordeelen en daarover aan die Regeering
van advies te dienen. Op die lijst kwamen de namen der Nederlandsche
handelaars voor, die door Engeland niet voor verstrekking van goederen
in aanmerking zouden mogen komen.
Den 12den Juli 1919, na het onderteekenen van de vredesvoor
waarden door de oorlogvoerende partijen, werd de werkzaamheid
van de N.O.T. gestaakt en met 30 December daaraanvolgende
werd de N.V. als zoodanig geheel opgeheven. De liquidatie van de
N.O.T. heeft tenslotte nog geduurd tot 20 Maart 1926. Met ingang van
1 Januari 1920 is voorts in het leven geroepen de stichting „Archieven
der Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij", waaraan de eigendom
en het beheer over de N. O. T.-archieven werd overgedragen. Deze
stichting werd opgeheven op 30 April 1937, op welken datum het
beheer is overgedragen aan den Algemeenen Rijksarchivaris.
Gedurende het bestaan van de stichting Archieven van de N.O.T.
is geregeld voortgegaan met het ordenen dezer archieven, waarbij
niet nagelaten is overtollige stukken te vernietigen. Teneinde een
indruk te krijgen van den omvang, welke de archieven hebben gehad,
kan worden medegedeeld, dat ruim 75 ton papier (75000 K.G.) is
vernietigd. Het overblijvende gedeelte beslaat thans nog ruim 1100
strekkende meter.
Gedurende het bestaan van bovengenoemde stichting heeft Mej.
Dr. Ch. A. VAN Manen gelegenheid gehad inzage der stukken
te nemen voor het samenstellen van het uit zes kloeke deelen
bestaande werk over de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij,
dat door de stichting op royale wijze is uitgegeven.
Het geheel van de archieven der hierboven genoemde afdeelingen
en commissies alsmede van de stichting Archieven van de N. O. T.
is door de schenking, vastgelegd bij notarieele acte van 23 April 1937,
aan den Staat der Nederlanden overgedragen. Daarbij is nader
bepaald, dat de archieven tot 1 Mei 1957 slechts geraadpleegd mogen
131
worden ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek na verkregen
schriftelijke toestemming van den Algemeenen Rijksarchivaris en van
een der heeren Mr. H. L. de Beaufort en Mr. A. W. L. Talma Stheeman,
of hun opvolgers of plaatsvervangers. Voor publicatie is eveneens
een dergelijke toestemming vereischt. Bovendien is een gedeelte der
archieven van vertrouwelijken aard verzegelddeze stukken moeten
gedurende 30 jaar afgesloten worden bewaard, en mogen zoolang
niet geraadpleegd worden.
Het spreekt van zelf, dat de definitieve ordening van deze zeer
omvangrijke hoeveelheid stukken nog geruimen tijd zal vorderen;
uit dien hoofde zal het voorloopig dan ook wel niet mogelijk zijn,
om onderzoekers toe te laten. De ordening wordt vergemakkelijkt,
doordat een tweetal ambtenaren van de voormalige N. O. T,, die
ook in dienst zijn geweest van de stichting Archieven van de N.O.T.,
tijdelijk in 's Rijks dienst zijn overgegaan, waardoor profijt kan worden
getrokken van hun grondige kennis der archieven. Niet het minst
wordt de geregelde voortgang der inventarisatie bevorderd door de
omstandigheid, dat, behalve de archieven, ook geschonken is het
groote pand Nassaulaan 18 te 's Gravenhage, waarin de stukken tot
nu toe bewaard werden; in deze schenking is inbegrepen de geheele
kantoor-inventaris, bestaande uit bureaux, kasten, tafels, stoelen,
schrijfmachine enz. Als een bijzonderheid kan nog worden vermeld, dat
de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen de beschikking
over dit perceel heeft; dat de archieven van de N.O.T. daaruit uiterlijk
30 April 1940 moeten zijn overgebracht naar een der gebouwen van
het Algemeen Rijksarchief, die speciaal voor het permanent bewaren
van archieven zijn ingericht, en dat, indien daarna het perceel geheel
of gedeeltelijk wordt verhuurd dan wel verkocht, de opbrengst
daarvan buiten het verdere vermogen van den Staat zal worden
gehouden en volgens door den Minister te stellen regelen zal worden
beheerd en gebruikt ten behoeve van het Rijksarchiefwezen.
Het behoeft wel geen betoog, dat het bestuur van de stichting
Archieven van de N. O. T., dat bestond uit de heeren Dr. C. J. K.
van Aalst, den voormaligen voorzitter van de N. O. T., B. E. Ruys,
Mr. H. L. de Beaufort en Mr. A. W. L. Talma Stheeman, voor deze
vorstelijke en bij het archiefwezen tot nu toe ongekende schenking,
aanspraak kan maken op de dankbaarheid van den Staat. Ook in
onzen archiefkring zal met erkentelijkheid worden kennis genomen
van de overdracht van de archieven eener organisatie, die onder
zoo bijzondere omstandigheden geboren werd en die in voor ons
land benarde tijden „de reddingsplank" voor den Nederlandschen
handel is geweest. Ook naast de reeds bestaande uitgave over de