62
kunnen volgen; met zijn inmiddels eveneens overleden collega Schoengen
vormde hij aldus een uitzondering op den geldenden regel. Het Fruin-
fonds stelde hem n.l. in staat, een semester de colleges aan de Ecole
des Chartes te Parijs te volgen, lang voordat ons vaderland een
eigen archiefschool rijk was. In Nederland teruggekeerd zag hij zich
met ingang van 1 September 1902 aangesteld als adjunct-commies
bij het Rijksarchief in Utrecht. Beter practische leerschool aan dit
archiefdepöt onder leiding van Mr. S. Muller Fz. was welhaast on
denkbaar: Zeper kon in latere jaren op de hem eigen, geestige, wijze
vertellen van de zware „Indische" jaren, die hij te Utrecht had door
gemaakt, maar hij was de eerste om te erkennen, van hoeveel nut
de niet altijd even aangename, doch intensieve, leiding van zijn eersten
chef hem was geweest. Het werk van Dr. de Hullu aan de inventari-
seering der archieven van de zoogen. kleine kapittelen en kloosters
heeft hij voortgezet en voltooid en in 1905 verscheen de desbetref
fende inventaris op beider naam. Nadien heeft hij te Utrecht nog
tijdelijk gewerkt aan de beschrijving van de varia-collectie in het
Statenarchief, hij stelde er uitgebreide onderzoekingen in om charters
van onbekende herkomst terecht te brengen, deed een onderzoek
naar de jaarstijlen in het Nedersticht en breidde de collectie zegel
afgietsels uit.
Als rechtgeaard Fries greep hij vervolgens met graagte de ge
legenheid aan, om in gelijken rang te worden overgeplaatst naar
het Rijksarchief in zijn geboorteplaats. Bij Kon. Besl. van 24 Febr. 1908,
No. 12, volgde zijn aanstelling als adjunct-commies te Leeuwarden,
waar hij onder Mr. Berns 13 jaar lang als chartermeester gewerkt
heeft. Hier ook heeft hij met koppige volharding gearbeid aan
zijn proefschrift. Zeper was gewoon, alles wat hij ondernam op breeden
grondslag op te zetten; was daarbij vaak het gevaar niet denk
beeldig, dat het resultaat niet aan de door hem gestelde verwach
tingen beantwoordde, zijn dissertatie heeft hij na moeizamen arbeid
in 1914 voltooid en zij is geworden een lijvig standaardwerk over
den aanvangstijd der Hoeksche en Kabeljauwsche twisten. „Jan van
Henegouwen, heer van Beaumont, bijdrage tot de geschiedenis der
Nederlanden in de eerste helft der 14e eeuw" heeft, met name ook
in dit blad van den bij uitstek deskundigen beoordeelaar Dr. H. Obreen
een zeer vleiend judicium gekregen (dl. XXIX, pag. 265 v.v.) Na ?ijn
promotie kon bij Kon. Besl. van 27 Maart 1914, No. 3, zijn bevordering
tot commies volgen, ruim vier jaar later zijn benoeming tot hoofd
commies. Zijn chartermeestersperiode te Leeuwarden heeft weinig
„neerslag" in druk gehad; hoofdzakelijk heeft hij zich beziggehouden
met de vervaardiging van regesten en inventarissen van de voor-
63
naamste Friesche kloosterarchieven, zulks ten vervolge op den des-
betreffenden arbeid van Dr. Schoengen. Daarnaast werkte hij o.m.
aan den inventaris der Gabbemacollectie (Versl. 1911. pag. 405 v.v.),
gaf een verbeterde beschrijving van de kaartenverzameling en be
handelde de collectie-de Noyelles uit het Schwarzenberg-archief.
Het laatste gedeelte van deze periode kwam zijn beschrijving van
de Burmania-Eysinga-collectie, onderdeel van de handschriftenver
zameling van het Friesch Genootschap, tot stand. De inventaris
verscheen in druk in deel XXVII van de Vrije Fries; totdusverre is
nog niet verwezenlijkt de bedoeling van Mr. Berns en Zeper, dat de
talrijke Staten-stukken, die er deel van uitmaken, op de plaats waar
zij behooren zouden terugkeeren.
Bij K. B. van 22 Maart 1921, No. 22, volgde zijn benoeming tot
Rijksarchivaris fn Drenthe, het depót, waar alle wetenschappelijke
arbeid toen reeds vrijwel beëindigd was. Hij zag er intusschen kans,
het voordien verloren gewaande huisarchief van de Klencke voor
het Rijksarchief te winnen; zijn inventaris ervan kan men vinden in
Versl. 1924, pag. 563 v.v. Inmiddels was Friesland kort na Zepers
benoeming te Assen vacant geworden: tot zijn groote teleurstelling
werd niet hij, doch de nieuw-opgetreden chartermeester, opvolger
van Mr. Berns. Eerst de bezuinigingsactie van 1924, die het Rijks-
archivariaat in Drenthe als zelfstandige positie wegvaagde, bracht
Zeper de vervulling van zijn ideaal: 1 April 1924 deed hij als Rijks
archivaris zijn intrede in de Kanselarij te Leeuwarden.
Nog te Assen verblijf houdende, wierp hij een knuppel in het
vreedzame archiefhoenderhok door zijn geruchtmakend artikel in afl.
2 van de Gids van 1924 „de mislukte Archiefschool", waarin hij
tegen de Nederlandsche Ecole des Chartes als voor ons land te
grootscheeps opgezet een scherpen aanval richtte en een z.i. prac-
tischer opleiding voor de Nederlandsche adsp.-archivarissen aan de
hand deed. Prof. Fruin en DoLasonder dienden Zeper in Alg. Handelsblad
en N.R.C. van repliek, doch de kwestie werd al spoedig daarna door
de „tijdelijke" stopzetting der school een louter academische.
Ruim negen jaar heeft Waller Zeper als Rijksarchivaris de archief-
belangen in Friesland behartigd, waarbij als inventarisatie-object in
hoofdzaak het Vegelin-archief zijn aandacht had; daarnaast ordende
en beschreef onder zijn toezicht de volontaire, mevr. Mr. H. Goslings-
Lysen, het familiearchief-van Sminia, eigendom van het Friesch Ge
nootschap. Tot 1935 is hij ook Provinciaal Inspecteur geweest, doch
reeds in 1931 moest hij de inspectiereizen aan den ondergeteekende
overlaten. Een in den loop der jaren steeds verergerend euvel aan
een zijner knieën maakte het hem n.l. steeds moeilijker zich te ver-