50 zijn afgedrukt, dan komen daar nog andere verdiensten bij: die van de opschietelijkheid en die van de volharding. Wij hopen van harte, dat deze drie deugden ook verder de uitgave getrouw zullen blijven. Zoo belooft zij voor den man van singuliere gaven, die aan dit werk en aan het door hem zoo magi straal beheerschte hulpwetenschappelijke vak der genealogie te vroeg ontviel, een zijn nagedachtenis dienend monument te worden. Kostelijke dingen zijn zegels. Er gaat van een goed zegel een zeldzame bekoring uit. Als plechtig authenticiteitskenmerk, als nadrukkelijke bevestiging van een geschreven tekst, valt het onmiddellijk op, vraagt en gebiedt onze aandacht. De historicus mag zich meestal tevreden stellen met een paar simpele vragen: van wien, van wanneer, regelmatig of onregel matig toegepast, echt of onecht? En meestal stelt hij zich ook met het antwoord op die vragen tevreden, om zijn volle aandacht te geven aan den inhoud van het document. Tenzij, ja tenzij, iets kinderlijks dieperen vorm bij hem aan nam. Ik bedoel dat, wat eens curieuze belangstelling was in de dingen van lang geleden en dat nu, historische bezinning geworden, hem bracht tot zijn „vak". Dat, wat, niettegen staande het „vak toch bleef met al zijn vroegere, haast naieve, bekoring; nu als bewuste eerbied voor dat „kenteeken der bekrach tiging", nu als rijpere belangstelling voor gekozen en gewilde vormen. Wie van deze droomerige sentimenten niets begrijpt, die kan stellig een pakhuis vol geleerdheid zijn, als nuchterling is hij niet en wordt hij nooit volwaardig historicus. Indifferentie tegenover zegels is een zonde tegen den heiligen geest der Historie; een stomp tekort aan fantasie, dat ook door het scherpste intellect niet kan worden goed gemaakt. Men leze met eenige aandacht ieder sigillographisch hand boek-exposé en men zal in een paar zinnen over de artistieke en kunsthistorische beteekenis van het zegel die haast vervluchtigde, blij-kinderlijke bekoringen nog herkennen. Hierin ligt niets raadselachtigs. De etymologie van het woord sigillum, deminutief van signum beeldje derhalve, brengt ons van zelf van den technisch beschrijvenden kant (hoe bevestigd? van welk materiaal? van welke maten?) of van den rechtshistorischen kant (welke rechtskracht? welk gezag?) weg en voert ons tot de aandachtige beschouwing van wat dan wel werd afgebeeld. Letters spellend, vormen radend, krijgen wij het stukje was als cultuur historisch document van grooten rijkdom lief. De lersche koningszoon, de H. Adalbert, troont op rijk bewerkten zetel, rijksappel in rechter- tegen de borst gedrukt boek in linkerhand, gekroond, eeuwen lang (1264—1557) op het conventszegel van 51 Egmondsanctus Adalbertus quondam ab Anglis, nunc a Deo coro- natus (afb. 1). Een zinrijk geheel, dat brokje spits-ovale groene was, dat zoo een korte en trotsche summa van de vita s. Adalberti is. Abtszegels vertoonen den abt; dat spreekt haast vanzelf. Maar via ongemijterde en gemijterde (no. 5), op Dagobertszetel gehurkte of niet-zittende abtsfiguur met kromstaf en boek, komt men tot de staande figuur, met zegenende rechterhand, overhuifd door rijken, gothischen baldakijn (reeds no. 9; 1300). De baldakijn wordt n,ker breeder door vleugelaanbouw, bereikt prachtige plastiek in het zegel van abt Jan die Weent (no. 20; 1396), op het zelfde oogenblik dat een discreet ingevoegd abtswapen in den voet van het zegel ver schijnt, waar eerst allerlei decoratief ornament een plaats vond. De vlakke vleugels van den baldakijn krijgen een perspectivischen vorm zij worden: erkerachtige uitbouwen, waarbinnen of waarboven uitrijzen kleine raadselachtige figuurtjes2) (no. 23; 1418), haast dwarsschepen (no 28' 1460). Even glimlacht men: het wapen groeit, de kromstaf imponeert; maar de abt zegent niet meer en draagt evenmin een boek; hij houdt de rechterhand tegen de borst (reeds no. 28; 1460). Dat was abt |acob van Poelgeest. Zijn neef en opvolger, abt Gerard, erfde het zegelstempel, dat hij voor zich pasklaar maakte door „lacobi" in het randschrift weg te laten nemen en te vervangen door Gerardi (no. 29; 1465). Toch was hij een man met liefhebberij in zake zegels: hij gebruikt drietegenzegelsbij het conventszegel een antieken Romeinschen gesneden steen (no. 2; 1465), bij het zegel-ten-zaken een gemijterd wapenschild (no. 29a; 1465), bij zijn klein-zegel een v„f- voudigen afdruk van zijn zegelring, een gladde ring met het wapen overlangs, en niet dwars geplaatst (no. 31; 1471; de zegelring ook al twee keer afgedrukt bij no. 29a). Na zooveel wereldsche neigingen wint Sint Adalbert het toch weer. Sinds no. 34 (1499) draagt hi, het abtelijke wapenschild. Maar nu een andere Adalbert dan de figuur van no. 1! Fantastisch gekroond, met een ceremonieuze, en kolossale., scepter in de rechterhand, wat bizar geworden (no. 37 is vol renais- sance-overmoed; 1546). Tot de stompe zegels van bisschop Nicolaas van Nieuwland, bisschop van Haarlem, prelaat van Egmond, in den volksmond bekend als „droncken Claasken", ons den Heilige terug- Voor deze zegelvorm acht ik spitsovaal (terminologie Grotefend-Bresslau) verkiesliik boven ovaal. 2) Het is niet onbelangrijk no. 21, no. 22 en no. 23 niet elkaar te vergelijken voor de genesis van deze plastische vormgeving. In no. 21 is de basis van het erkePe non vlak- in no 22 is een onjuiste drie-dimensionale poging gewaagd, in no. 23 is de gewenschtè werking bereikt. (Is de figuur in de linker-erker grotesk?). De ,aartalle„ zijn resp. 1385, 1404 en 1418. 3) Zijn ook Egmond nos. 17 en 18 niet van hetzelfde zegelstempel

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1937 | | pagina 32