36
was de uitgave van het stedelijk bestuur der stukken uit de grafe
lijke tijden, bewerkt door Mr. L. de Bruyn Kops. Op deze splitsing
van stukken vóór en na 1581 bouwde ook de gemeente-archivaris
Mr. A. J. Enschedé, voort, van wiens hand in 1866 het 1e deel (tot
1581) van den Inventaris van het archief Haarlem het licht zag, weldra
gevolgd door het 2e (tot 1795) en in 1867 door het 3e deel (tot 1813)
met een beschrijving der kaarten en zegels. Enschedé had voor zijn
werk het advies van Bakhuizen van den Brink ingewonnen, zoodat
het ons niet behoeft te verwonderen, dat deze inventaris voor zijn
tijd zoo voortreffelijk was en zelfs nu nog dienst kan doen.
Ondertusschen had het archief, waarmede in 1859 de stukken
uit de sacristie der Groote kerk vereenigd waren, sedert 1860 de
verblijfplaats gevonden, waar het tot nu toe is gebleven, in de zalen
boven de zuilengang rondom het Pand, die voor een nijverheids
tentoonstelling gebouwd waren. Langzamerhand echter is dit depót
aardig vol geworden; de notarieele protocollen moesten dan ook
bewaard worden in een ver verwijderd vertrek in de Stadsbibliotheek.
De annexatie van de gemeenten Schoten en Spaarndam in 1928 voerde
weer nieuwe archieven aan, terwijl ook de secretarie-afdeelingen
steeds meer stukken afwierpen. Zelfs de zolders boven de bewaar
plaats werden met het nieuw-archief volgepropt, terwijl de wel zeer
ongeschikte en duistere zolders boven de oude Raadzaal de stukken
bewaren, welke nog niet in het archief gedeponeerd zijn. Geen
wonder, dat herhaaldelijk naar een betere bewaarplaats werd omge
zien. Reeds in 1926 waren er plannen, het archief over te brengen
naar het gebouw van de Provinciale griffie in de Jansstraat. Ook is
een tijd sprake geweest van de door het Rijksarchief ontruimde
Vleeschhal, die echter door den gemeente-archivaris als ongeschikt
en ontoereikend werd afgekeurd. Een zeer gelukkige oplossing heeft
men ten slotte gevonden door met den aankoop van de Janskerk aan
den eenen kant een oud monument voor Haarlem te bewaren en
tevens het gemeente-archief een mooie en ruime bewaarplaats, met
de noodige bijvertrekken, in het centum der stad te geven.
De Janskerk behoort tot de oudste kerken der stad. Slechts
weinige jaren na hun vestiging te Haarlem werd zij gebouwd bij de
vorstelijke woning der St. Jansheeren; in 1318 was zij voltooid.
Ongetwijfeld zien we nog tegen de muren van deze oude kerk aan,
als wij vanaf het Schapenpleintje, waar eertijds de hoofdingang was,
opblikken naar dit schilderachtige bouwwerk. Wel hebben de ge
bouwen der commanderij veel te lijden gehad van de beschieting
tijdens het beleg, waarvan eenige kogels in den zuidmuur der kerk
37
getuigen, en vooral van de plundering door woeste soldeniers op
3 April 1573, zoodat de Commandeur het St. Janshuis bij zijn terug
keer in Haarlem, waaruit hij door de Geuzen verjaagd was, „gansehjc
geruineert ende ontgront" aantrof, doch de kerk schijnt daar nog
betrekkelijk goed afgekomen te zijn. Want al moest men toen ook
eenigen tijd den dienst waarnemen in de St. Gangolfskerk, op de
Botermarkt, zoo was de Janskerk toch vrij spoedig weer hersteld
(in 1575), terwijl daarentegen de opbouw der overige commanderij-
gebouwen jaren in beslag nam en nog niet voltooid was, toen de
kerk al gebruikt werd door de Hervormden in het begin van de 17e eeuw.
Van deze veranderde bestemming getuigt ook het 4 regehg opschrift:
De Kerck, die hier staet opgericht,
Is tot den dienst van God gesticht,
Nu wordt des Heeren suyver woord
Daarin vercondighd en gehoord,
dat men vindt boven den nieuwen ingang achter het koor, uitkomend
in de Jansstraat, uit het jaar 1628.
Het eind der 18e eeuw gaf weer een andere bestemming aan
de kerk, zij het dan ook slechts tijdelijk. In 1799 werd zij ingericht
als hospitaal voor de gewonden uit den strijd tegen de in Noord-
Holland binnengevallen Engelsche en Russische troepen, terwijl zij
ook nog een dag dienst deed als gevangenis voor de Russische
krijgsgevangenen.
In den loop der 19e eeuw is het inwendige der kerk wat opge
knapt, maar allengs raakte zij deerlijk in verval. Dit had tengevolge,
dat in onze dagen de dienst, die door de nabijheid der Groote kerk
toch al vrij overbodig was geworden, waar het aantal woonhuizen
in de binnenstad slinkende was, geheel gestaakt werd. De Neder-
duitsch Hervormde diaconie kocht het gebouw toen van de kerk
voogdij aan, ten einde het af te breken en op het terrein huizen
voor ouden van dagen te bouwen. Gelukkig hebben B. en \V. ver
hinderd, dat dit voornemen ten uitvoer werd gelegd; 10 Dec. 1930
nam de gemeenteraad zonder hoofdelijke stemming het voorstel van
het dagelijksch bestuur aan, om de kerk met de bijgebouwen aan
te koopen, en verleende tevens machtiging, haar re restaureeren en
voor de bewaring van het gemeente-archief in te richten.
Het lijkt nog lang niet eenvoudig, een kerk om te werken tot
archiefbewaarplaats. Ook vraagt men zich af, of dan met veel van
de architectonische waarde van het gebouw verloren zal gaan. Dit
nu is echter niet het geval. Aan het uiterlijk der kerk is mets ver
anderd; de 17e eeuwsche kosterswoning had grondige restauratie
noodig, maar is geheel weer in den ouden Renaissance-stijl opgetrokken.