32 van het bewustzijn der vrijheid welke vrijheid door en ondanks grootere en geringere gruwelen zich maakt tot wat zij (in aanleg) reeds is: geest voor den geest, als schoonheid, godsdienstigheid en werkelijk weten. Wie heeft nu betere gelegenheid om deze zelfverwerkelijking der vrijheid na te gaan en tot bewustzijn te brengen dan de beheerder van een archief? Hij vindt het streven van personen en gezinnen terug in de notarieele protocollen; hij is uit kracht van zijn ambt vei plicht de functies van den staat en zijne organen te bestudeeren; hij aanschouwt ook het verkeer van de staten onderling in den neerslag van de diplomatieke en handelsverrichtingen. Konden wij er toe komen ons door dit beginsel te laten leiden bij het bepalen van ons standpunt, dan werd het mogelijk door aanteekening van et gevondene een hoogstbelangrijk materiaal te verzamelen omtrent de geschiedenis van ons land. Samensmelting van de gegevens zou dan een leerzaam beeld opleveren van de houding der personen, corporaties en publiekrechtelijke organen ten opzichte van het vrij heidsbegrip in een bepaald tijdsverloop. Zulk een groot cultuurhistorisch werk zal niet uitsluitend nuttig zijn voor de administratie in engeren zin, maar mede voor de weten schap. Is dit een bezwaar? Ik zou zeggen neen Met nadruk is reeds vastgesteld, dat onze eerste taak ligt in het dienen van de besturen, die ons hebben aan gesteld. Maar er is meer. Als punt van vergelijking kunnen wij b.v. de universiteiten nemen. De Regeering eischt terecht, dat deze instellingen theologen, juristen, medici en natuurkundigen afleveren. Maar wat zou men zeggen als de universiteiten niet tevens de vrije wetenschap, de wetenschap om zichzelfs wil, beoefenden? Dat zij het staatsbelang in hoogeren zin verwaarloosden. Een groot bezwaar tegen de Fransche overheersching was, dat zij vrijwel uitsluitend streefde naar toegepaste wetenschap. Professor emper veroordeelt na het heengaan der Franschen de „verheffing der natuurkundige en andere in het gemeene leven dadelijk bruikbare wetenschappen, ten koste van alle wijsgeerige, bespiegelende en etterkundige kennis en dus ook ten koste van alle eigentlijk gezegde geleerdheid" 2). Ook en juist in tijden van luidruchtige beroeringen in huisgezin, en vol OW" FESHP^Ge, HV b|e9r'P 3eschjedenis' De Idee, 1932, blz. 308 vlg„ S S 22,108 Vorlesungen uber die Philosophie der Geschichte (1837). Aangehaald in: Archief van het Zeeuwsch Genootschap der W. 1932, blz. 112. 33 maatschappij en staat, is zoo zuiver mogelijke wetenschap, is be zinning, noodig. Over de uitvoering kan worden beraadslaagd, maar in beginsel lijkt dit mij het belangrijkste programmapunt voor onze vereeniging het ontwikkelen van de archieven als en tot wetenschappelijke instituten. Bij de d iscussie over het voorgedragene zijn enkele punten aan geroerd, die ik gaarne thans nog kort zou willen behandelen. Volkomen ben ik het er mede eens, dat het plan voor het samenstellen van een handboek der palaeographie opnieuw over weging verdient. De bestaande hulpmiddelen geven echter reeds veel. „Is het dus de bedoeling", zoo werd gevraagd, „dat wij op schrijven, wat wij in de stukken vinden over den strijd om (de) vrijheid? )a, dat is werkelijk de strekking van mijn voorslag. Maar het onderwerp is niet willekeurig gekozen; het biedt zich zelf aan. „Der Staat ist die MHrklichkeit der konkreten Freiheit; die konkrete Freiheit aber besteht darin, dasz die persönliche Einzelnheit und deren besondere Interessen sowohl ihre vollstandige Entwickelung und die Anerkennung ihres Rechts für sich (im Systeme der Familie und der bürgerlichen Gesellschaft) haben, als sie durch sich selbst in das Interesse des Allgemeinen übergehen, teils mit Wissen und W illen dasselbe und zwar als ihren eigenen substantiellen Geist aner- kennen und für dasselbe als ihren Endzweck tatig sind, so dasz weder das Allgemeine ohne das besondere Interesse, Wissen und Wollen gelte und vollbracht werde, noch dasz die Individuen blosz für das letztere als Privatpersonen leben, und nicht zugleich in und für das Allgemeine wollen und eine dieses Zwecks bewuszte Wirksamkeit haben" Gaan wij de ontwikkeling van de vrijheid in den staat na, dan gaan wij dus de ontwikkeling van den staat als en tot vrijheid na en leeren zoo het wezen van den staat, of den staat wezenlijk, kennen. Voorts merkte men uit de vergadering op, dat deze werkzaamheid zou moeten worden voorafgegaan door een cursus in philosophie. Het gebrek aan eene verplichte wijsgeerige propaedeuse bij het hooger onderwijs doet zich inderdaad hoogst pijnlijk gevoelen 2). Maar ook zonder dit middel kan men komen tot bezinning, tot begrip van wat wij doen en geenszins kunnen laten. HEGEL, Grundlinien der Philosophie des Rechts, 260. 2) Met dankbaarheid en eerbied gedenk ik hier den pioniersarbeid van de hoog leeraren BOLLAND en HeSSING en de hunnen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1937 | | pagina 22