31 30 De opsomming kan ons als richtsnoer dienen. In de eerste plaats is het wenschelijk eene algemeene regesten- lijst van elk depot aan te leggen, alsmede eene lijst van zegels, /.eer nuttig zijn vervolgens ook chronologische tafels van transport- registers en decreetboeken. Dan worden indices op de werkelijke registers gewenscht geacht. De notarieele akten raadt de heer Muller aan in regest te brengen. Op de regesten behooren dan indices te worden vervaardigd. Ook gewestelijke en plaatselijke resolutieboeken komen in aanmerking om van indices, voor zoover niet aanwezig, te worden voorzien. Archiefsgewijs kunnen deze desi derata worden vervolledigd. Ook moge hier nog worden ter sprake gebracht het inrichten van tentoonstellingen. Bijzonder populair zullen de archieven wel nooit worden en dat lijkt ook niet noodig. Maar wij kunnen toch doorloopend of althans bij bepaalde gelegenheden het publiek in de gelegenheid stellen den belangrijksten inhoud van de bewaarplaatsen, archiefstukken, prenten, zegels enz., te leeren kennen. Hier en daar geschiedt dit reeds. De archivaris van 's-Gravenhage vertoont ook letterkundige merkwaardigheden, die hij onder zijne berusting heeft. Zoo laat zich heel wat bedenken, waardoor wij ons nuttig kunnen maken voor de administratie en voor breedere kringen. En dit moet ook, willen de besturen ervan overtuigd blijven, dat ons ambt niet kan worden gemist Deze uitdrukkelijke erkenning ga voorop. Dus doende echter blijven wij in het vlak, waarop onze voorgangers zich bewogen, een vlak, dat naar alle zijden kan worden vergroot. De vraag, die ik zou willen stellen, is echter: blijft deze be weging op den duur bevredigen; is het niet mogelijk wat dieper te grijpen, ons werk te heffen op een hooger niveau Ik zal trachten een antwoord te geven. De tegenstelling tusschen archivaris en historicus heeft mij altijd onhoudbaar toegeschenen. Reeds om een inventaris te kunnen opstellen moeten wij historisch arbeiden, zooals Dr. Heeringa over tuigend heeft aangetoond2); wie is in staat de functies van een bestuur te onderscheiden en te begrijpen zonder die functies te hebben bestudeerd? Hier ligt een aanknoopingspunt voor verdere ontwikkeling. Altijd hebben wij de archieven leeren zien als eene min of meer chaotische gegeven stof, die moest worden geordend. „rr-lv E?" mo-oi voo.fbeeld va1 onmiddellijk op geld waardeerbare diensten die de ?935/6 blz "n67evla DIZen' T B' ,,VAN HOFF in het Ned. Archievenblad u blz. 16/ vlg. De meesten onzer zullen zich met genoegen dergelijke gevallen uit Hunne «gen ervaring of uit de literatuur herinneren. gevallen I Ned. Archievenblad 1929/30, blz. 167, j°. 1930/1, blz. 61. Eene gegeven stof, tegenover welke het denken zich gesteld vindt. Zoo blijft het denken in de eindigheid gevangen; stof en denken begrenzen, vereindigen, elkaar wederkeerig. Het archief is echter het praecipitaat der handelingen van een door denken gevormd en geleid organisme. De geest van den archi varis en de geest, die het archief deed ontstaan, zijn verbijzonde ringen van éénzelfden, van dénzelfden geest, die zich in verscheiden heden vertoont. Anders gezegd: ons denken heeft wezenlijk in het andere organisme zichzelf tegenover zich en kan zichzelf leeren kennen in het door dat organisme gevormde archief. Door dit in te zien komt ons denken tot oneindigheidsbesef: het eene, het denken, vindt zichzelf al denkend terug in het andere, de schijnbaar levenlooze stof. Een rijker bewustzijn is geboren. Hoe moeten wij nu het doel van den geest zien? Het denken is in aanleg vrij, d.w.z. het denken is naar zijn begrip het oneindige. Al denkend ontwikkelt het zijne vrijheid, zooals het kind zich ont wikkelt tot mensch. Het brengt dus alleen zichzelf voort, het stelt zichzelf als het vrije, als het organisme, dat het andere, de anorga nische natuur, vooronderstelt, om deze om te zetten en zich daardoor te bestendigen. De geest heeft zijne zelfverwerkelijking ten doel. De samenleving wordt om te beginnen gevormd door de indi viduen, die als personen rechtssubjecten zijn. Deze verwerkelijken zich in den eigendom. Maar de eigendom eischt om zich te hand haven eene spheer van moraliteit, van verplichting, vooreerst om elkanders eigendom te eerbiedigen. Op zichzelf zijn recht en plicht afgetrokkenheden. Zij vereenigen zich in de zedelijkheid. In het huis gezin zijn rechten en plichten, hoewel onderscheiden, niet gescheiden. De gezinnen vooronderstellen én stellen weder eene spheer van gescheiden rechten en verplichtingen, de maatschappij, welke niet kan worden gedacht zonder den staat als super-organisme, als werkelijk vrije gemeenschap. Het individu, nader de persoon, heeft echter op zichzelf reeds deel aan den geest en streeft dus naar zijne afzonderlijke vrijheid als de verwerkelijking van zijne persoonlijke doeleinden. Dit geeft eene blijvende spanning tusschen' den afzonderlijken en den algemeenen wil. De mensch moet er zich toe opwerken zijn eigen wil aan te passen aan den algemeenen wil en dezen te erkennen als zijn eigen wil, om daardoor niet in abstracto, als afzonderlijkheid, maar werkelijk vrij te zijn Zoo vertoont zich de geschiedenis als de ontwikkeling „De mensch is redelijk en vrijwaarop het echter aankomt, is, dat hij zich bewust worde van wat hij reeds is" HESSING, Het begrip der cultuur, blz. 80).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1937 | | pagina 21