18 gemeenten Goes en Hulst benoemden samen Mej. S. van Zanten ut tot archivaris. Haar salaris is uiterst gering, maar voor het oogenblik scheen grooter bezoldiging volmaakt onbereikbaar. Wij moeten er ons maar over verheugen dat de besturen der twee Zeeuwsche gemeenten hebben ingezien, dat hun archieven deskundige zorg waard waren en hopen dat de positie van Mej. van Zanten Jut, die ik gaarne van deze plaats gelukwensch, op den duur zal verbeteren, wellicht door dat nog meer Zeeuwsche gemeenten haar tot archivaris benoemen. Ook de gemeente Tilburg benoemde een archivaris n.l. Dr. A. B. M. de Jono, archiefambtenaar 2e klasse. Begroeten wij dus deze twee nieuwe gemeente-archivarissen, twee plaatsen gingen in het laatste jaar verloren. Te Roermond werd de functie van archivaris, die pas twee jaren bestond, opgeheven en de Heer C. Pijls werd op wachtgeld gesteld. Intusschen verneem ik, dat plannen in voorbereiding zijn om het Roermondsche archief toch niet blijvend zonder een archief-deskundige te laten. Verdrietig is wat te Alkmaar geschiedde. Daar werd bij de behandeling der begrooting onverhoeds het voorstel gedaan de plaats van adjunct-archivaris op te heffen. Ons Bestuur heeft zich gehaast in een adres aan den Raad tegen dit ongelukkig voorstel te protes teeren. Zonder resultaat echter; de plaats is opgeheven en den Heer Makkink is, enkele dagen voor zijn plotseling overlijden ontslag ver leend. Hiermede is de sedert 191/ bestaande plaats van adjunct- archivaris verloren gegaan. Zonderling is ook wat te Hillegersberg gebeurd is. Daar is een volkomen onbevoegde tot conservator van het archief benoemd. Gelukkig heeft het gemeentebestuur, door den provincialen inspec teur, gesteund door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland opmerk zaam gemaakt op het onjuiste van deze benoeming, haar spoedig ongedaan gemaakt. Merkwaardig is verder, dat wij in de kranten hebben kunnen lezen over den 70en verjaardag van den gemeente archivaris van Heerlen. Wij wisten niet, dat er zoo iemand bestond en hier bleek dan ook een titel gebruikt te worden, waarop de betrokkene in het geheel geen recht had. Het is te betreuren dat tegen dergelijke misbruiken van onzen vaknaam met de wet in de hand zoo weinig te doen is. Overgaande tot de personalia herinner ik U aan het 25-jarig jubileum van onzen ambtgenoot H. G. van Grol te Vlissingen. Ik voeg mijne gelukwensch bij de vele die hem 1 Juli zullen bereikt hebben. Het is hier de plaats het overlijden op 1 Januari 1936 te herdenken van den Heer J. L. van Dalen, die van 1901 tot 1934 archivaris is geweest van de stad waar wij thans bijeen zijn. Hij is jarenlang 19 lid onzer Vereeniging en trouw bezoeker onzer bijeenkomsten geweest. Eenige jaren geleden heeft hij onzen kring verlaten en op niet vrien delijke wijze. Maar toch herdenken wij met achting den arbeidzamen man die met zooveel toewijding het archief en de historie dezer stad heeft gediend. Op het Haagsche gemeente-archief is de gelukkige maatregel waar ik het vorige jaar reeds op hoopte, n.l. het tewerk stellen van werklooze intellectuëelen, in toepassing gebracht. Gij weet dit reeds, want ik heb er op Uw verzoek in het Archievenblad uitvoerig verslag van uitgebracht. Ik zou er nu niet op terugkomen ware het niet, dat enkele dagen na de verschijning van mijn artikeltje in de Nieuwe Rotterdamsche Courant een zuur ingezonden stukje stond, waarin de voor onze archieven zoo nuttige maatregel z.g.n. in het belang der werkloozen werd bestreden. De schrijver trad met gesloten vizier op en duidde zich slechts door initialen aan. Van deze plaats zij hem daarom medegedeeld dat zijn vrees geheel ongegrond is. Er is geen sprake van dat, zooals de schrijver meent, de tewerkgestelden graag bij het archiefwezen zouden blijven en door de tewerkstelling uit hun diverse branches zouden geraken. Wie als ik heeft gezien hoe energiek de werkloozen naar vast werk blijven zoeken en hoe zij bij alle erkentelijkheid voor de hun tijdelijk geboden gelegenheid tot arbeiden, toch liever vandaag dan morgen hun vakwerk weer zouden aanvatten, weet dat de uitgesproken vrees volkomen denkbeeldig is. Het is te betreuren, dat een onbekende tracht dezen maatregel, die stellig voor onze archieven bijzonder nuttig is, met averechtsche middelen te bestrijden. Tenslotte rest mij dan nog U te verhalen, wat in den kring onzer Vereeniging is voorgevallen. De beide door het Bestuur verzonden adressen noemde ik U reeds. Verreweg het belangrijkste wat te vermelden valt is stellig dat de Redacteur van het Nederlandsch Archievenblad heeft te kennen gegeven, dat hij den tijd gekomen achtte om het redacteurschap neer te leggen. Het Bestuur zal U straks voorstellen hem op de meest eervolle wijze ontslag te verleenen en hem dank uit te spreken voor het vele, dat de Vereeniging hem verschuldigd is. Wij weten allen met hoeveel toewijding, ja liefde de redacteur zijn functie heeft ver vuld. Wij mogen zeggen, dat zij een stuk van zijn leven is geweest en wij beseffen dat het hem moeite moet kosten den arbeid, waaraan hij zich 16 jaren lang heeft gegeven, langer dan een zijner voor gangers, neer te leggen. Moge Dr. Lasonder voldoening vinden in het feit, dat wij allen hem hartelijk dankbaar zijn voor alles wat hij gedaan heeft en dat vijftien jaargangen van het Archievenblad in

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1937 | | pagina 15