172
bovengenoemden inventaris van den heer Van de Ven te bespreken.
Hij zal daarvoor al wel één of meer anderen gevraagd hebben.
Want anders ware het toch niet te begrijpen, dat het werk, hetwelk
reeds meer dan een jaar geleden in druk verschenen is, eerst thans
in ons blad wordt aangekondigd.
Ook om een andere reden verwondert het mij eenigszins, dat de
keus van den redacteur op mij is gevallen. Het zou immers voor de
hand liggen om voor de recensie van dezen Gelderschen inventaris
een expert in Geldersche geschiedenis uit te noodigen. En dan zou
hij bij mij aan het verkeerde adres zijn. Doch wellicht is de heer
Lasonder van- het standpunt uitgegaan, dat elke inventaris ook voor
den leek in alle opzichten gemakkelijk bruikbaar moet zijn en op dat
punt het best door een leek beoordeeld kan worden. Hoe dan ook,
ik ben van meening, dat de bespreking van 's heeren Van de Ven's
moeizamen arbeid niet langer uitgesteld mag worden en heb daar
om die taak op mij genomen.
Het oud-archief van de gemeente Zaltbommel is slechts klein
van volume. Het zou interessant zijn, om te weten, hoe veel of
liever hoe weinig strekkende meter het beslaat. Want aan het
Bommelsche archief is een misdaad begaan. In 1831 heeft het ge
meentebestuur, als verraad aan het verleden zijner stad, voor dertig
zilverlingen, omgezet in Nederlandsche munt voor 118 gulden en
5 cent, een groot deel van de ten raadhuize berustende oude archi
valia opgeruimd.
De heer Van de Ven is zoo fijngevoelig om den burgemeester,
onder wiens bestuur deze euveldaad geschiedde, niet te noemen.
Dit is mij veel te fijngevoelig. De afgedragen mantel der liefde had
hier aan den kapstok moeten blijven en de betrokken burgemeester
had stellig te kaak gesteld moeten worden. Als afschrikwekkend
voorbeeld voor latere gelijkgezinde bestuurders, wier aantal thans
gelukkig wel zeer geslonken, maar toch nog niet geheel verdwenen
is. En nu staat het wel vast, dat van dergelijke archiefopruimingen
de over gebrek aan ruimte klagende gemeentesecretaris veelal de
initiatief nemende aanstoker is, maar de burgemeester is en blijft de
verantwoordelijke man. Hij had zulke wandaad moeten en kunnen
voorkomen.
De inventaris van den heer Van de Ven is met zorg bewerkt.
In een korte inleiding worden de voornaamste punten uit de geschie
denis der stad medegedeeld en wordt een schets gegeven van haar be
stuursinrichting, benevens van die van het haar omringende gebied
der Bommelerwaard en der aan de overzijde van de Waai gelegen
Tielerwaard, waarmede de stad een bijzondere eenheid vormde. Ook
173
over de zegels der stad, waarvan het oudste, van 1335, op ware
grootte op het titelblad fraai is afgebeeld, worden interessante
mededeelingen gedaan.
Dan volgt de inventaris van het stadsbestuur tot 1813 en daar
na de beschrijving van de gedeponeerde archieven en archivalia.
Ten slotte worden ook de stukken, niet in organisch verband staande
tot het gemeentearchief, beschreven, terwijl een regestenlijst tot
1572 (het laatste nummer is van 6 Augustus 1570) en een betrouw
bare index het werk besluiten.
Ik ben gaarne bereid den auteur voor zijn arbeid allen lof te geven,
die hem toekomthij heeft met de beschrijving van dit fragmenta
rische archief inderdaad een goed werk verricht.
Dit neemt echter niet weg, dat ik eenige opmerkingen zal
willen en zelfs een enkele aanmerking zal moeten maken.
De laatste betreft de haast irriteerende beknoptheid van de
toelichting, die de schrijver geeft op de samenstelling en bestuurs
bevoegdheid van de elkaar opvolgende stadsbesturen. Die is mijns
inziens bepaald onvoldoende.
Bij het stadsbestuur tot het jaar 1810 vernemen we althans nog,
dat de magistraat in 1795 door een municipaliteit en deze in 1798
door een gemeentebestuur is vervangen, doch hoe deze vervanging
plaats greep, hoe het nieuwe stadsbestuur gekozen of benoemd
werd, hoe het samengesteld was, hoe het fungeerde, daarover
worden we met geen enkel woord ingelicht.
Erger, veel erger is het evenwel nog bij de afdeelingen B en
C, het archief van de gezworen gemeente en dat van de mairie,
die ons, om er van te schrikken, zonder een enkele syllabe onder
den neus worden gezet of, wil men, voor de voeten worden ge
worpen. Hier speculeert, naar het mij voorkomt, de auteur wel on
behoorlijk veel op de kennis en het inzicht van de gebruikers van
zijn werk.
Na deze alleenstaande aanmerking mogen nog enkele opmerkingen,
sommige van eenigszins futielen aard, volgen.
De auteur spreekt van registers van resolutiën, uit zoo en zooveel
deelen bestaande, M.i. is het juister om deze deelen als één door
loopend register te beschouwen. Hij heeft het niet noodig gevonden
deze beide series, waarvan de eene 34 deelen, de andere zelfs 69
deelen bevat, stuk voor stuk te beschrijven. Waarom eigenlijk niet?
Het is een kleine moeite, vraagt weinig ruimte en geeft den raad
pleger van den inventaris veel gemak. Qa coüte si peu et ga fait
tant de plaisir.
Ik voor mij zou voor een deelsgewijze beschrijving van het resolutie-