116 117 zich als baby nog kwam voegen de heer Berends met Harderwijk door de wetenschap, dat blijkens de zeer gewaardeerde toezeggingen van de archivarissen van Alkmaar, Delft en Nijmegen ook derzelver overzichten eerlang mogen worden tegemoet gezien. Opmerkingen over ons werkplan kwamen verder ons verblijden, somwijlen getuigend van een vooruitzienden blik, gelijk men dien bij de beoefenaars van ons retrospectief vak niet dadelijk zou ver wachten. Zoo gewerd ons reeds een expliciete wenk rakend den stijl van de inleiding tot den gids. Een dergelijke opmerking is ons goud waard, niet alleen om haar intrinsieke waarde, maar bovenal, omdat zij bewijst, hoezeer men in onze vakkringen den gids reeds op komende wegen acht. Deze verwachting strookt ook met de plannen der commissie. De medewerking, die wij van vele zijden en in menigerlei vorm hebben ervaren, legt ons een plicht van productie op, dien wij kunnen noch willen afwijzen. Dies hebben wij naast het passieve werk, dat wij tot dusver beschreven, ook actieve kracht ontwikkeld in het trekken van de strakke lijnen, die den vorm van den archiefgids moeten bepalen, In ons vorig verslag moesten wij nog verklaren, dat wij in verschillende opzichten tastenderwijs onzen weg gingen; thans is het onze taak geworden, met behulp en nauwkeurige over weging der ontvangen adviezen, dien weg duidelijk en scherp af te bakenen. Dadelijk dan en al-beheerschend rees de vraag voor wie maken wij den archiefgids? Voor de archivarissen of voor een grooter publiek van belangstellenden in historie en administratie? Het is duidelijk, welken invloed het antwoord moet oefenen op de uitstip- peling van onze plannen. Van den archivaris mag men aannemen, dat hij een handbibliotheek tot zijn beschikking heeft en dat hij in staat is archief-inventarissen te lezen. Voor hem zijn een simpele verwijzing naar een modernen, een korte technische ontleding van een verouderden inventaris voldoende. Een leek op archivistisch gebied heeft meer en uitvoeriger inlichtingen noodig. De geschiedenis schijnt voor de beperkte doelstelling te pleiten. Toen, nu twee jaren her, de voorzitter van de Afdeeling voor Ge meentearchiefambtenaren het denkbeeld der onderneming opwierp (en daarbij den voorzitter der Vereeniging met de neuslengte van een koffiemaaltijd sloeg), grondde hij zijn betoog rechtstreeks op de wenschelijkheid, dat de leden der Afdeeling elkanders archiefbezit beter mochten kennen. Maar dit historisch argument heeft de com missie toch niet kunnen weerhouden de voorkeur te geven aan het bejagen van het breeder oogwit. Zeker wordt aldus een groot deel van de moeiten, die anders de raadpleger zich zou moeten ge troosten, overgewenteld op den samensteller, juist echter deze con centratie van moeiten zal aan den gids een graad van sterk ver hoogde bruikbaarheid geven, wat wij een belangrijke winst achten, ook voor de archivarissen. Het is deze overtuiging, meer nog dan de evenzeer geldige gedachte aan het debiet-vooruitzicht die ons heeft gebracht tot de hier verhaalde beslissing op de allereerste der ons bespringende vragen. De beslissing, eenmaal genomen, was geschapen haar effect voort te planten bij de beantwoording van de andere hoofdvraag, waarvoor wij werden gesteldwelke gemeente-archieven zullen wij opnemen? De vraag had twee facetten, een horizontaal: welke van de gemeente-archieven? en een verticaal: wat van elk gemeente archief? Op deze vragen hebben wij reeds voorloopige antwoorden gegeven in de circulaires, die wij deden uitgaan. Men zal zich her inneren, dat bedoelde antwoorden gulzig waren van tendentie; wij wilden opnemen alle gemeente-archieven (voor zoover zij althans oude archieven mogen heeten; als scheidingspunt noemden wij 1813 of een jaar daaromtrent) en deze archieven volledig in hun orga nische samenstelling (dus ook indien zij geheel of gedeeltelijk elders dan in het gemeentelijk archiefdepot worden bewaard.) Op deze punten hebben wij van meer dan één achtenswaardige zijde gehar naste bedenkingen uitgelokt, die wij hoogelijk gewaardeerd en in ampele studie hebben genomen, maar die ons in meerderheid toch niet hebben overtuigd. Wij blijven van meening, dat onze opzet uit een oogpunt van bereikelijke bruikbaarheid de beste resultaten waar borgt. Wij ontveinzen ons geenszins, dat bij de uitwerking vraag stukken zullen rijzen, die dikwijls niet zonder moeite en soms ook niet zonder eenige willekeur kunnen worden opgelost. Wij hebben wel een sleutel; uitgaand van het in ons archiefwezen gehuldigd dislocatie-systeem moeten wij als gemeente-archief beschouwen, wat de gemeente in haar bewaarplaats zou kunnen hebben, indien zij een aan de wettelijke eischen voldoenden archivaris had. Maar zonder twijfel zal ook deze sleutel een enkele maal knarsend wei geren de poort te ontsluiten, als wij hem niet smeren met de olie van een autoritaire en knoopklievende beslissing. Wij zien dit, maar kunnen daarin toch geen reden vinden de aanlokkelijke algemeenheid van ons werkplan los te laten. Men heeft ons zelfs gesuggereerd om alleen de georganiseerde gemeente-archieven, d.w.z. de archieven, die staan onder een eigen deskundig beheerder, op te nemen. Naar ons oordeel is de gids juist niet in de eerste plaats bestemd voor deze archieven, die door

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1936 | | pagina 2