162
zijn allemaal branddeuren. Overigens is alles in metselwerk, beton en
staal uitgevoerd, hierop is niet de minste uitzondering, De leuning
van de vrijdragende gew$apendbetontrap is eveneens van gewapend
beton, afgedekt met een terrazzoband. De wanden van trappen en
trappenhallen zijn, evenals de vloeren van de traphallen betegeld, de
trap zelf is bekleed met ijzeraarden tegels. De vloeren in de lokalen
zijn Famavloeren, rood met een weinig zwart gemarmerd en zwarte
banden met plinten. Deze vloeren zijn voetwarm. De stalen ramen
zijn uitgevoerd als dubbele ramen in kasten, met dagstukken. Aan
de buitenzijde der ramen is glas in lood toegepast, eenerzijds wijl
de architectuur dit eischte, anderzijds wijl glas in lood, mits de looden
strippen van stalen kernen zijn voorzien, beter tegen hitte van buiten
bestand zal zijn dan gewone ruiten, die makkelijker springen. Van
de ramen kunnen er niet meer open dan voor een goede ventilatie
noodig is, méér draaiende ramen zouden onnoodig oorzaak kunnen
worden van overmatige tocht of trek in het gebouw met de gevolgen
van dien. Met de stalen rekken zijn in totaal ruim 1100 m. archief
plank ondergebracht. Hiervan wordt een flink gedeelte door het
bestaande archief in beslag genomen. De overige 6 a 700 m. vormen
de reserve. De totale lengte kan, als de nood aan den man zou
komen, door het bijtrekken van het Ontvangerskantoor tot pl.m.
1400 a 1500 m. worden opgevoerd. Hiermede is dus de veilige
opberging voor een lange reeks van jaren verzekerd. De verwarming
geschiedt met een warmwaterinstallatie. Door toevallige plaatselijke
omstandigheden kon de op pl.m. 15 m. afstand buiten het gebouw
gelegen verwarmingskelder van het Raadhuis aan deze centrale ver
warming worden dienstbaar gemaakt, zoodat dus de warmtebron
geen aanleiding tot brand kan geven. Gas is in 't gebouw niet aan
wezig. De betonnen dakplaat is tegen zonnewarmte geïsoleerd met
heraklith en bimsbeton.
Aan het archiefgebouw annex ontvangerskantoor, met inbegrip
van de daaruit voortvloeiende of direct in verband staande werken
(als het verbouwen van het daarnaast gelegen politiebureau tot een
conciërgewoning, welke afgebroken was geworden voor het nieuw-
archiefgebouw en het inrichten van een commissiekamer in de ruimten
van het vroegere ontvangerskantoor), werd f 37 a 38000. - verwerkt.
Hiervan komt ten laste van het volledig geoutilleerde
archiefgebouw met archivaris- en bezoekerskamer een
bedrag van pl.m. f 28000.
Daarna kreeg ondergeteekende het woord voor het houden van
een voordracht, waarin behalve de beteekenis van dezen dag voor
het archief ook de geschiedenis zijner lotgevallen werd nagegaan.
In het kort komen deze laatste hierop neer:
Het oudste bericht over het Bergen op Zoomsche archief is al
van erg treurigen aard. In den aanhef van een privilege van 9 Mei
1397 l ezen we, dat „de privilegiën ende brieven in den ongevalle
van den grooten brande van Berghen verbernden in den jare van
(13) 97 opten 17ten dach van Meye Bij die gelegenheid ver
brandden niet alleen bedoelde privilegiën, maar ook alles wat aan
registers, rekeningen e.d. aanwezig was. Dit is de verklaring, waarom
het Bergsche archief zoo betrekkelijk laat begint. Immers het oudst-
aanwezige stuk, dat onmiddellijk uit de secretarie-administratie ont
stond, is het „Stadregister", dat 17 Aug. 1397, kort na den brand,
aanvangt. De stadsrekeningen beginnen in 1413. De Bergsche vroed
schap nam het gebeurde echter ter harte en dat gaf aanleiding tot
de volgende maatregelen. De vernieuwde oude en nieuw-ver-
worven privilegiën werden opgeborgen in een z.g. „com" of kist,
waarvoor een plaats werd ingeruimd in den kerktoren. Moesten deze
stukken geraadpleegd worden, dan geschiedde dit op officiëele en
plechtige wijze door burgemeesteren, schepenen en raadslieden. Die
„com was een groote van ijzer beslag voorziene koffer met meerdere
sloten. Langs de slotgaten was een flinke ijzeren boom gelegd,
waaraan een zwaar slot hing, dat „maelslot" werd genoemd. De
sleutels dier sloten waren in handen van de twee burgemeesters en
de respect, dekens van enkele gilden, daartoe in 1456 aangewezen
door Philips van Bourgondië, nadat kort te voren een gildenopstand
in Bergen op Zoom had plaats gehad. Karei V veranderde in 1521 deze
regeling zóó, dat niet de gildedekens, doch zij die namens de gilden
zitting hadden in den Breeden Raad een sleutel zouden hebben.
Behalve die privilegiën vormde de stedelijke administratie ook nog
ander archief, dit werd in de vertrekken der diverse functionarissen
bewaard. De onrustige jaren na 1566 brachten de Bergsche magistraat
tot het besef, dat de privilegiënkist in de kerk waarschijnlijk niet erg
veilig meer was. Van 6 Febr. 1573 dateert n.l. het besluit de kist
daar weg te halen. Zij werd gebracht naar het vertrek „boven Sint
ANNENpoorte, neffens het comptoir van de rentmeesters deser stadt".
Aangezien daar nog wat plaats moest gemaakt worden, zou men
haar zoolang op de Weeskamer brengen. Twee leden van den
Binnenraad, twee van den Buitenraad en zij die de sleutels hadden,
zouden de stukken nazien. Toen die heeren zich 16 Febr. d.a.v. van
hun taak kweten, bleek „dat den meestendeel van dyen waren
duergeten van den molmen ende een ander groot deel verrot zijn
Den secretaris werd derhalve gelast van ieder stuk een vidimus op
perkament te vervaardigen, en deze nieuwe stukken bij de oude te
Uitvoerig in Geertruydtsbronne, XII (1935) 95.