154
in Amsterdam berust hadden, waarna zij naar Brussel vervoerd
werden, waar zij thans teruggevonden werden. Dit gaf den Koning
aanleiding tot de vraag, „of er ook nog meer Provinciën zijn welke
hare archieven missen tengevolge van den in 1794 plaats gehad
hebbenden inval der Franschen, en zoo ja, of aldaar niet ingelijks
middelen zouden dienen te worden aangewend, om die op te sporen
en terug te erlangen" (commissoriaal schrijven van den secretaris
van Staat van 28 Juli 1826, nr. 131 aan den minister van Binnen-
landsche Zaken). De administrateur voor het Onderwijs, de Kunsten
en Wetenschappen, Van Ewiick, bracht daaromtrent 28 Juni 1827
rapport uit aan minister Van Gobbelschroy, dat deze 2 Juli 1827 aan
den Koning onderschreef. Uit de inlichtingen van De L' Ortye en
Gachard was aan Van Ewiick de wenschelijkheid gebleken, om eerst
in Parijs te doen onderzoeken wat daar aan Nederlandsche archivalia
voorradig was, voordat men met een verzoek om teruggave zich tot
Oostenrijk zou wenden. 2) Daartoe moesten eerst de gouverneurs
der provincies opgaven inzenden, welke archivalia in hun gewest
vermist werden. De naar Parijs te zenden persoon „zoude zijne
nasporingen aldus moeten inrigten, dat hij niet als in eenige gualiteit
scheene werkzaam te zijn, doch slechts als een particulier die zijne
liefhebberij zoekt te voldoen; terwijl hij onder de hand met goede
adressen zoude kunnen worden voorzien, en het resultaat dezer
nasporingen zou dan daarna kunnen dienen tot grondslag van de
overweging in hoeverre men het gevondene door den diplomatieken
weg zoude moeten terugvorderen.
Tot eene diergelijke commissie is misschien niemand beter ge
schikt dan de meergenoemde adjunct-secretaris Gachard, die door
zijnen onvermoeiden ijver zich het vertrouwen van het Gouvernement
heeft waardig gemaakt, en door zijne belangrijke bijdragen tot op
heldering dezer vrij duistere zaak getoond heeft zich met dezelve
goed bekend te hebben gemaakt.
De ondergeteekende is dus van meening dat men den Heer
Adjunct-Secretaris-Archivist Gachard aan Zijne Majesteit zoude kunnen
voordragen, om te worden gezonden naar Frankrijk, aanvankelijk
voor den tijd van vier weken op een daggeld van tien guldens, om
aldaar nasporingen te doen nopens de nog aan de Nederlandsche
archieven ontbrekende stukken.
A. R. A., Staatssecretarie, 6 uli 1827 nr. 163.
2) Toen men in Oostenrijk vroeg naar „papieren behoorende tot de Koninklijke
Akademie van Brussel" had dit land verwezen naar wat het vroeger aan Frankrijk en
de Nederlanden had afgestaan. Dat wilde VAN EWI)CK nu vermijden.
155
Indien Zijne Majesteit dezen voorslag goed keurt, zoude de Heer
Gachard zoodra mogelijk moeten vertrekken, en men zoude dadelijk
eene voordragt tot het vinden der reiskosten behooren te doen.
Wanneer de Heer Gachard eenigen tijd te Parijs zal doorgebragt
hebben, zal men naar mate van den goeden uitslag zijner nasporingen
aldaar, en naar gelang der omstandigheden, kunnen besluiten of het
raadzaam zoude zijn gemelden Heer zijne reis ook nog te laten voort
zetten tot Besangon om aldaar de handschriften van Granville te
onderzoeken en misschien gedeeltelijk afschriften van dezelve te
nemen, iets waarvan de heer Gachard het groot nut zoo wel in zijne
Nota van 9 Juny 1827 No. 38, als in zijne memorie van den 19 Mei
1827 tracht aan te toonen
Daar het uit de ingewonnen berigten gebleken is dat er waar
schijnlijk nog vele en belangrijke stukken betrekkelijk de geschiedenis
der Nederlanden onder particulieren berustende zijn, vermeent de
ondergeteekende, dat men aan Zijne Majesteit zoude kunnen voorslaan,
om de Heeren Gouverneurs te gelasten, van, met vermijding van alle
strenge maatregelen, (die waarschijnlijk alleen zouden dienen om
gemelde stukken nog meer verborgen te doen houden of zelfs te
doen vernietigen) de bezitters van dusdanige stukken uit te noodigen,
en zelfs door belofte van eenige belooning aan te moedigen om
dezelve aan de Gouverneurs over te leveren.
Zijne Majesteit bij artikel 5 van het besluit van 23 December 1826
de in order brenging der provinciale archieven gelast hebbende, is
daaromtrent reeds eene instructie aan de Gouverneurs gegeven en
men is hun antwoord daarop wachtende. Hetgeen betrekkelijk den
staat der archieven in de overgelegde stukken voorkomt zal dus van
zelve zijne behandeling vinden bij de werkzaamheden welke zullen
voortspruiten uit de antwoorden der Gouverneurs op voormelde
instructie.
„Wat eindelijk de verkeerd geplaatste archieven betreft, zou men
aan de Heeren Gouverneurs kunnen opdragen om maatregelen te
beramen teneinde de archieven van verscheidene gemeenten, die
door tijdsomstandigheden uit gemelde gemeenten verplaatst zijn
geworden, en door dezelve terug verlangd worden, voor zoo verre
s Lands dienst zulks gedoogt, aan de gemeenten waar dezelve
behooren te doen teruggeven.
Edoch ook dit laatste punt zal bij de behandeling van het in
order brengen der archieven in de Provinciën van zelve voorkomen".
Hierop volgde 6 Juli 1827 (nr. 163) 's Konings machtiging voor
Bedoeld is natuurlijk GRANVELLE; over diens documenten wordt later ge
handeld,