88 van dit bureau, het heeft in elk geval dit grote voordeel, dat er nu eenheid komt in de gemeente-administratie tot nut niet alleen van de administratie van heden, maar ook van het archief van morgen. Is er op deze wijze voor de gemeenten een vast punt gekomen, voor de waterschappen is dat niet het geval. Geen wonder is het dan ook, dat er secretarissen waren, die hun licht gingen opsteken bij hun gemeentelijke collega's. In sommige registratuurplannen van waterschappen is duidelijk de verwantschap met de code van de „Vereeniging van Nederlandsche gemeenten" te zien. Het was echter tot nu toe bij individuele pogingen gebleven, totdat de secretaris van het waterschap Mastenbroek Mr. A. WiLLlNGE Gratama zich tot mij en op mijn aanraden tot den heer Noordenbos, den directeur van bovengenoemd Registratuurbureau, wendde om advies. Nu pleit het voor de voorzichtigheid en het inzicht van den heer Noordenbos, dat hij wel bereid was advies te geven, maar aan ried de samenstelling van een registratuurplan voor Mastenbroek over te laten aan mannen uit de practijk van het waterschapsleven. Ook meende hij, dat het aanbeveling verdiende de zaak ruimer op te zetten en een groter lichaam op waterschapsgebied er voor te spannen. Zo kwam de kwestie ter sprake in de jaarvergadering van de „Overijsselsche Waterschapsbond", waar ik zelf enige toelichting mocht geven en daarna in de bestuursvergadering van de „Unie van Waterschapsbonden". Op beide bleek grote belangstelling te bestaan en het resultaat was, dat een commissie in het leven werd geroepen, aan welke werd opgedragen te onderzoeken, of het mogelijk en gewenst was, evenals voor de gemeenten een uniform registratuurplan te ontwerpen, dat toepasselijk zou zijn op alle, respectievelijk alleen op de meer belang rijke waterschapsadministraties. Deze commissie kwam tot de conclusie, dat een uniforme documentatie voor de waterschappen mogelijk en gewenst was en sprak de mening uit, dat daarvoor een zaaksgewijze rangschikking der stukken, dus een dossierstelsel en een ordening der dossiers volgens een op decimale grondslag samengestelde code aanbeveling verdiende. Het bestuur van de „Unie" besloot vervolgens in zijn op 14 December j.l. gehouden vergadering tot oprichting van een Registratuurbureau voor Waterschappen en benoemde tot leden de heren Mr. Dr. F. Vonk de Both te Tilburg, voorzitter, J. W. Boersma te Alkmaar, Mr. Dr. Th. F. J. A. Dolk te Delft en onder getekende, met den heer W. H. van Ulsen te Delft als secretaris en den heer P. Noordenbos te 's-Gravenhage als adviseur. 89 De leden ontveinzen zich niet de vele moeilijkheden, die zich zullen voordoen, gezien de zeer uiteenlopende taak der verschillende waterschappen. Echter is het voorbeeld en de ervaring van het gemeentelijke Registratuurbureau een belangrijke steun. Het spreekt van zelf, dat zijn code niet klakkeloos nagevolgd zal worden. Zo veel mogelijk gegevens zullen verzameld worden om de basis zo breed mogelijk te maken. Persoonlijk hoop ik, dat er onder de archivisten en vooral onder de inspecteurs enige belangstelling mag bestaan voor de nieuwe instelling. Voor eventuele raadgevingen en opmerkingen houd ik mij zeer aanbevolen. W. J. FORMSMA. Het „Cal endariurn romano-germanicum medii aevi" van Von Erath. In de Nassauische Heimatb/atter (Mitteilungen des Vereins für nassauische Altertumskunde und Geschichtsforschung), 30ste jaargang, nr. 2 (April tot Juni 1929) plaatste Studiendirektor E. Becker van het gymnasium te Dillenburg, een belangrijk artikel over „Das oranien- nassauische Archiv zu Dillenburg und seine Beamten", waaruit o.a. de beteekenis van Von Erath voor de chronologie blijkt. Doordat in 1711 het Huis van Nassau-Hadamar, in 1739 het Huis van Nassau-Dillenburg en in 1743 het Huis van Nassau-Siegen in de mannelijke lijn uitstierf, vielen in laatstgenoemd jaar deze landen toe aan den alleen overgebleven tak der Ottonische Nassau's, nl. dien van Nassau-Diez, welks Vorst, onze Prins Willem IV van Oranje, zoodoende het vroegere graafschap van Graaf |an van Nassau onver deeld onder zich vereenigde, Hoofdstad van het in het Duitsche Rijk onder den naam van Nassau-Oranien bekend staande vorstendom werd Dillenburg, Op het slot aldaar berustte het Oranje-Nassausche Huis- en Landsarchief, dat door het uitsterven der genoemde Nassau- sche linies sterk in omvang toegenomen was, en zoowel door de verregaande wanorde als wegens de groote hoeveelheid oorkonden dringend behoefte had aan een deskundig beheer. Een wetenschappe lijke kracht was des te meer vereischt, omdat de latere Prins Willem V nog niet geboren was en de opvolging in de vrouwelijke lijn van Prinses Carolina allerminst verzekerd was bij gebreke van een Erbverein voor de verschillende takken van het Huis Nassau, zoo als pas in 1783 met de vorsten uit de Walramsche linie (Nassau-Weilburg, Usingen, Saarbrücken) tot stand kwam. Bovendien trachtte een

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1936 | | pagina 9