108
met de verzorging der zieken belast, maar reeds in 1292 is er sprake
van een meestersche en op den duur verdwijnen meester en broeders
en blijft de meestersche met haar zusterkens over. In de 16de eeuw
zijn er ook geen leprozen meer. De stichting is dan eenvoudig een
vrouwenklooster geworden met een contemplatief karakter. Alleen
de verplichting om rekening en verantwoording af te leggen aan het
stadsbestuur, herinnert nog aan den ouden toestand.
Doch juist het feit, dat zij zich aan iederen vorm van zieken
verpleging hadden onttrokken, werd den nonnetjes tijdens de regee
ring van Josef II noodlottig; 30 April 1783 wordt den zusters van
St. Pieter aangezegd, dat hun „onnuttige" klooster zal worden opgeheven.
Met 1783 wordt dan ook de eerste en verreweg belangrijkste
afdeeling van den inventaris afgesloten. Het nu voortaan van stads
wege gevoerde beheer over het godshuis, dat zijn deuren weer voor
zieken had moeten openen, is telkens aan veranderingen onderhevig,
totdat er in 1797 aan de zelfstandigheid van de instelling een einde
wordt gemaakt.
De indeeling van den inventaris en de beschrijving van de ver
schillende nummers zullen in de practijk stellig voldoen. Slechts zou ik een
reeds bij het verschijnen van het eerste deeltje uitgesproken wensch
willen herhalen: n.l. vermelding van de plaatsen, waar de goederen
gelegen zijn bij de beschrijving van eigendomstitels (nrs. 27-39). Evenmin
mocht mijn tweede wensch in vervulling gaan: een Vlaamsche bewer
king van Vlaamsche archieven. Maar het is niet dan vanzelfsprekend,
dat de heer Bonenfant, toen hij eenmaal het Fransch als voertaal
gekozen had, daarmede moest voortgaan. Maar zou hij, die door tal
van publicaties reeds bewezen heeft, hoezeer hem de geschiedenis der
Brusselsche godshuizen ter harte gaat, ons en vele van zijn land
genoten niet schadeloos kunnen stellen, door ook een studie te wijden
aan de verhouding van het Fransche en het Vlaamsche element in
de onder hem berustende archieven? KERsgERGEbl.
Albert de Meyer, O.P., - Le Procés de I'Attentat commis contre
Guillaume Ie Taciturne Prince d Orange 18 mars 1582 (Bruxelles,
I' Edition Universelle S./\. 1933).
Bovengenoemd boek is aan de redactie van ons ülad toegezonden
ter bespreking en daar de opzet berust op een archivalische vondst,
is de vermelding van dit werk hier op haar plaats.
De schrijver maakte in het stadsarchief van Antwerpen gebruik
van het origineele dossier van het proces van Jean Jauregui; hiervan
werden verschillende facsimile s achter in het boek opgenomen.
109
Na een voorwoord van prof. van der Essen volgt in korte hoofd
stukken de beschrijving van het proces en van de personen die
er deel aan hadden. Dan komt de conclusie of korte samenvatting
van het voorafgaande; alles te zamen een honderd drie en zestig
bladzijden. In een volgende zeventig pagina's volgt de bronnenuitgave,
waarin ook het „Brei Recueileen herdruk beleeft.
De schrijver wil met dit werk aantoonen, dat pater Antonius
Temmerman onschuldig is ter dood gebracht na den aanslag van |ean
Jauregui en het proces dat hierop volgde. Naast den Antwerpschen
magistraat zouden Marnix van St. Aldegonde en l'Oiseleur de Villiers,
de schrijver van het Brei RecueiL, hieraan schuldig staan.
Het boek, dat van een kloek formaat is, werd voorzien van een
bibliographie en een register.
M. W. JURR1AANSE.
Dr. G. A. Wumkes, Stads- en Dorpskroniek van Friesland. [1700-
1800] Leeuwarden 1930; II. [1800— 1900] Leeuwarden 1934.
Op verzoek van den redacteur, aan wien een recensie-exemplaar
was toegezonden, worde ook in ons vakblad eenige aandacht gewijd
aan deze thans voltooide pennevrucht van Frieslands bibliothecaris.
Men kent den oorspronkelijken opzeteen samenlezing van ex
cerpten uit nieuws- en advertentiekolommen van oude jaargangen der
Leeuwarder Courant. Had Wumkes zich hiertoe bepaald, dan ware het
resultaat geweest, dat men althans over een reeks van onderwerpen, die
den bewerker 't meest interesseerden en waarvan hij ons in zijn voor
bericht tot deel 1 een wel wat erg hoogdravend gesteld schema geeft,
korte notities bezat, waarover men zich desgewenscht in de couranten
zelve nader kon oriënteeren. Aldus zou hij bestreken hebben het
tijdvak sinds 29 Juli 1752, toen het eerste nummer der „Saturdagse"
L. Ct. verscheen (zie dl. I blz. 129) en het einde had dan gevoegelijk
honderd jaar later kunnen vallen; de laatste 48 jaren der 19e eeuw kan
men voorloopig nog wel laten rusten ten behoeve van latere detail
historici! Hiermede echter was Wumkes' vruchtbare pen niet tevreden
hij wilde twee eeuwen bestrijken, moest daartoe voor 1700—1752 uit
allerlei andere bronnen putten, die hij in genoemd voorbericht (ik
vermoed intusschenlang niet volledig!) noemt, maar heeft verder
daaraan ontleende gegevens ook verwerkt in de periode na 1752
(in het voorwoord tot deel II wordt als nevenbron alleen „Hepkema's
blad" d.i. het Nieuwsblad voor Friesland genoemd). Hiervan is het
gevolg, dat men van een groot aantal der opgenomen berichten de
vindplaats niet of slechts na lang zoeken kan achterhalen, wat de
wetenschappelijke waarde van het werk niet verhoogd heeft.