maar beperking was noodzakelijk. Men zal zich misschien afvragen, wie vroeger de verantwoordelijke persoon was voor de bewaring van en zorg voor het archief van den Senaat. Verondersteld kan worden de ab-actis, maar onbekend bleef, of deze ook vroeger telkens maar voor één jaar dat ambt bekleedde. Wel wordt vermeld (blz. 9) dat het archief omstreeks 1654 in de Senaatskamer werd bewaard, maar wie nu in het bijzonder met den zorg daarvoor belast was, is een open vraag gebleven. Wat het archief van Curatoren betreft, zoo vinden wij vermeld, op blz. 11 der Inleiding, dat in 1818 een instructie voor den secretaris was vastgesteld, waarin zijn verplich tingen ten opzichte van het archief werden omschreven; maar hoe het daarvóór ging, weten wij niet, hoogstwaarschijnlijk omdat de bewerker daarover niets aantrof. Maar overigens geven de inleidingen, naar het mij voorkomt, juist genoeg voor den gebruiker van de inventarissen. Misschien zal een enkele gebruiker struikelen over de afkorting B. P. L. (Bibliotheca Publica Leidensis), zie o.a. biz. 10 van den inventaris-Senaat en o.a. 11 en 12 van den inventaris-Curatoren. De indeeling van het archief spreekt overigens voor zich zelf. De uitgebreide inhoudsopgave vóór in de inventarissen geven een behoorlijke leidraad. Wellicht zal iemand zich afvragen wat in den inventaris Senaat bij 1. E te verstaan is onder: „Het Staten-college en zou een noot ter plaatse den onwetende hebben kunnen inlichten. Dat de bescheiden genoemd onder III van den Inventaris-Senaat in het algemeen genoemd worden Archivalia, zal misschien bij verschil lende de gedachte opwekken, of hier Bescheiden niet beter op zijn plaats ware. Het in deze afdeeling onder A genoemde is ongetwijfeld een archief, maar of de overige stukken iets meer dan handschriften, hoe belangrijk overigens ook, zijn, valt te betwijfelen. Het Archief van de Academische Vierschaar (1594—1811) be rustend in het Algemeen Rijksarchief, heeft aan het slot van den inventaris-Senaat zijn inventaris, eveneens voorafgegaan door een beknopte, maar duidelijke inleiding. Met den bewerker kunnen we betreuren, dat een, misschien niet gering, deel van dat archief ver loren is gegaan, nl. het meerendeel der processtukken en boedel papieren. Toch wordt over de waarde van dergelijke archivalia ver schillend geoordeeld, en zou men er b.v. in den tegenwoordigen tijd niet tegen op zien om ze alle of tenminste voor een groot deel te doen vernietigen. Inderdaad heeft mogelijk een groot deel van de kantongerechtsdossiers, betreffende kleine overtredingen, alle belang en waarde verloren, maar overigens kunnen verschillende dossiers in strafzaken een bijzonderen kijk geven op maatschappelijke toestanden, waarom het te bejammeren zou zijn, wanneer ze vernietigd werden. 105 De enkele opmerkingen die ik mij veroorloofd heb, zullen overigens, hoop ik, er niet toe bijdragen, het begrip weg te nemen, dat we hier met belangrijke inventarissen te doen hebben, en dat de be werkers zich op alleszins afdoende wijze van hun plicht gekweten hebben. C. C. D. E. Ook de Belgische Staat pleegt bij voorkomende gelegenheden in één zijner Rijksarchiefdépóts eene plaats in te ruimen aan familie archieven, welke van algemeen belang kunnen worden geacht. Het familie-archief Gobart, in 1932 aan het Rijk geschonken door Ch. Ridder de Gobart, voldoet ruimschoots aan dezen eisch; het bevat, naast archivalia van het eigen geslacht, dat van Henegouwschen oorsprong is, tal van stukken, afkomstig van leden van aanverwante families, die belangrijke ambten in den lande hebben bekleed. Het oudst en merkwaardigst zijn wel de rekeningen van de Munt te Valenciennes, waarvan de eerste dateert van 1299; het is niet on waarschijnlijk, dat deze stukken in het archief Gobart zijn gekomen, doordien Jean de la Croix, ontvanger-generaal van Henegouwen in het begin der 16de eeuw, te dier tijde het gebouw van de Munt te Valenciennes aankocht, waar deze archivalia vergeten zullen hebben gelegen (hypothese van den Heer C. Tihon). De opzet van den inventaris is in het algemeen gelijk aan dien, welke te onzent gebruikelijk is: op een vlot geschreven inleiding volgt de eigenlijke inventaris, welke (na een korte afdeeling „Géné- ralités") in de behandeling van personalia en realia uitéénvalt, waarna twee aanhangsels en een welverzorgde index van persoons- en plaatsnamen het geheel voltooien. Aan den inventaris is geen regestenlijst toegevoegd en derhalve ook geen index van zegels. Hoe uitvoerig ook het historisch gedeelte der inleiding moge zijn en hoe logisch de volgorde der onderafdeelingen, gewijd aan de ver schillende geslachten, toch doet het gemis aan overzichtelijke genea logische staten zich pijnlijk gevoelen. Een inventaris zij niet meer dan een wegwijzer in het beschreven archief, inderdaad, maar is het evenwél niet vreemd, dat men met den inventaris van dit familie archief in de hand, niet vermag uit te maken, hoe FRANgoiS-JoSEPH Degobart (lnv. no. 59), Renê Gobart (Inv. no. 62) en de Comtesse de Gobart (Inv. no. 63) elkander en den laatsten eigenaar van het archief bestaan? Ook voor het inzicht in de familieverhoudingen tusschen de vele leden van het oorspronkelijk Vlaamsche geslacht 104 MLLE. E. Leiour. Inventaire des Archives de la Familie Gobart. Tongres, Imprimerie Michiels-Broeders, 1935.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1936 | | pagina 17