102 vroeger, verschenen is. De reden dan was, zoo mogelijk vast te stellen hetgeen in het archief van Curatoren over 1815—1877 ontbrak, om dit ontbrekende, zoo het kon, nog op te sporen, van de gedachte uitgaande, dat het wellicht bij een of meer der secre tarissen was achtergebleven, en dan zich nog zou kunnen bevinden bij de nazaten van dezen. Aanstonds zal blijken, dat deze veronder stelling onjuist was. Archieven als deze hebben een bijzondere wordingsgeschiedenis. Het ambt van den secretaris, die gewoonlijk belast is met de ver zorging van het archief, is meestal niet het hoofdambt van den betrokken persoon. Zij zullen het archief op een wijze inrichten, die hun persoonlijk het gemakkelijkst toeschijnt. Bekleedt hij het ambt lang achtereen, dan zal die inrichting een zekeren vorm aannemen, waarmede hij het best vertrouwd is. Een latere opvolger zal wellicht op een andere wijze hierover oordeelenalthans is het begrijpelijk, dat hij niet dadelijk wegwijs zal zijn in hetgeen hij van zijn voor ganger ontving. Gevaar bestaat dan, dat later gebruikte stukken niet op hun plaats terugkeeren, omdat de betrokkene niet genoegzaam van de inrichting, door zijn voorganger gemaakt, op de hoogte is, en zoo zullen van die niet ter plaatse opgeborgen bescheiden dos- siertjes en bijeengevoegde verzamelingetjes ontstaan, waarvan het vrij veel moeite kost, ze nu daar onder te brengen, waar zij behooren. Ook daarvan maakt de heer van de Pol melding, en om mij nu maar te bepalen tot de bespreking van het door hem verrichte, meen ik er nog op te mogen wijzen, dat het archief thans wel nagenoeg compleet zal zijn. Hetgeen aanvankelijk bleek te ontbreken, werd nagenoeg geheel elders o.a. in het Senaatsarchief teruggevonden. Te contróleeren is het niet, tenzij men een hoogst nauwkeurig onderzoek naar al het verrichte van het college, zooals dit uit notulen enz. bekend is, instelt, en dan nog kunnen er be scheiden geweest zijn, die ingekomen of behandeld zijn, waarvan geen melding wordt gemaakt. Hoe dan ook de raadsman van een gewezen archiefbeambte, tegen wien een strafvervolging is ingesteld, zich een behoorlijke controle van een archiefverzameling voorstelt, zal voor hen, die met het werk aan of in archieven vertrouwd zijn, wel een raadsel blijven. Men stelle zich eens voor, wat er van het gewone ambtelijk werk zou komen, wanneer men op gezette tijden zou moeten nagaan, of alle honderdduizenden, ja millioenen stukken nog wel aanwezig zijn! Toch kan een behoorlijk ingerichte inventaris een middel zijn tot behoorlijke controle, ja is daarvoor feitelijk on misbaar. Nu de tegenwoordige tijdsomstandigheden bezuiniging ver- eischen, is het zaak, om, wil men nog tot het doen drukken van 103 inventarissen komen, deze zoo beknopt mogelijk voor de pers gereed te maken. Een afzonderlijke vermelding, nummer voor nummer, van een uitgebreide reeks van gelijksoortige bescheiden, zal dus in het gedrukte exemplaar vermeden moeten worden. Zoo meen ik hier te mogen wijzen op de reeksen 1—60, 65 68, 69—130, 131—161, 162-207, 208-215, 225-266 enz. van den inventaris door den heer van DE Pol bewerkt. Niet dat ik dit deel van zijn werk afkeur! Integendeel ter plaatse, waar het archief bewaard wordt, zal een geschreven exemplaar van den inventaris, alle nummers afzon derlijk vermeldende, onmisbaar zijn, vooreerst voor het gemak van den ambtenaar of beambte, die een bepaald onderdeel van zoo'n reeks moet opzoeken, maar ook voor de controlebij het wegraken van een onderdeel van zoo'n reeks, waarvan alleen begin- en eindjaar bekend zijn, is een verdeeling van drie in vier pakken, of van vier in vijf, voldoende om het ontbreken niet te doen opmerken, wat wel het geval is, wanneer vaststaat wat elk onderdeel omvat. Bij latere invoeging van bis-nummers, dat dikwijls onvermijdelijk is (zooals hier ook het geval is) kan zulk een invoeging ook nog moeilijkheid opleveren, voor zoover zij midden in een reeks moet geschieden, en een afzonderlijk nummer vereischt is. Geschiedt het vóór het afdrukken van den inventaris, dan is het nog mogelijk in de reeks alle onderdeelen te vernummeren, en het laatste nummer van die reeks als bis-nummer te nemen; geschiedt het echter daarna dan klopt het opgegeven aantal pakken niet met de nummers, en weet men niet, op welke plaats het bis-nummer zich bevindt. Aldus zal een geschreven uitgewerkte, uitvoerige inventaris naast den meer beknopten onmisbaar zijn, waarmede meteen is aangetoond, dat de uitvoerige omschrijving door den heer van de Pol allerminst overbodig is. De inventaris zelf geeft overigens geen reden tot eenige opmer kingen. Hij is met groote nauwgezetheid bewerkt. Ik heb mij daarvan persoonlijk nog kunnen overtuigen voor het eindigen van mijn ambte lijke loopbaan. De bewerker is niet voor moeilijkheden uit den weg gegaan, en is tot oplossing daarvan gekomen op een wijze, waarmede ik mij volkomen vereenigen kan. Die moeilijkheden zijn niet zoo weinig geweest, gezien het aanwezig zijn van tal van reeds hierboven genoemde dossiertjes en verzamelingetjes, waarover ik het reeds hiervoor had. Nu komende tot de inventarissen door mr. Hardenbebg bewerkt, meen ik te kunnen opmerken, dat deze alleszins beantwoorden aan het doel waarvoor zij vervaardigd zijn, en voldoen aan de eischen, die men eraan mag stellen. De inleidingen zijn misschien wat beknopt,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1936 | | pagina 16