66
ons corps de aantrekkelijke persoon van dr. Wiersum bleven behouden,
is een voorrecht, dat wij zeker niet gering schatten. Maar ik mag
toch niet verhelen, dat de, thans ten tweeden male opgetreden figuur:
de tewerkstelling van een rude donatus, uit het oogpunt der vak-actie
een bedenkelijken kant heeft. De mogelijkheid, dat deze figuur, die
voor de besturen veel verleidelijks en ook voor de achiefbelangen
onmiskenbare voordeelen heeft, zich gaat voortplanten, moet aan
een ernstige beschouwing worden onderworpen. Dit schijnt meer de
taak van de Vereeniging dan van de Afdeeling, en ik wil dan ook
aan onzen afgevaardigde in het Vereenigingsbestuur verzoeken de
zaak aldaar ter tafel te brengen.
Over den gemeentelijken archiefgids zeg ik, zelfs in telegramstijl,
niets. Trouwens, Gij hebt in het afgeioopen jaar over dit onderwerp
wel zooveel vernomen, dat Gij in gezond organisatorisch besef van
mij ook niets wenscht te hooren. Gij herinnert U onze veelzinnige
verrassing, toen ter vorige jaarvergadering in de raadzaal van Deventer
de voorzitter der Vereeniging over ditzelfde onderwerp in denzelfden
geest sprak als ik, enkele uren tevoren en geheel onkundig van zijn
voornemen, in de Afdeeling had gedaan. Het was duidelijk, dat de
tijd rijp was voor de verwezenlijking van dit denkbeeldmaar even
zeer was het duidelijk, dat, nu de Vereeniging zich deze zaak aantrok,
de kleinere gemeenschap der Afdeeling in bescheidenheid moest
terugtreden. Toen het bestuur der Vereeniging in zijn vergadering
van 30 November 1934 de zorg voor den gemeentelijken archiefgids
nadrukkelijk tot zich nam, volgde het de wet der ijzeren consequentie
in het wereldgebeuren. Het heeft dit met elegantie en in hoffelijken
vorm gedaan door de commissie, die de Afdeeling had benoemd,
en bloc en prout jacuit over te nemen, en Uw vertrouwensmannen
Van 't Hoff, Lugard en ik stierven daar gewis den schoonsten dood,
dien een Afdeelingscommissie zich ooit kan droomen. Mij nu ook
als Uw voorzitter is te dezer zake de mond gesnoerdik mis de
competentie vooruit te loopen op wat de voorzitter der Vereeniging
U aanstonds over het werk en de plannen der commissie zal mededeelen.
67
Wel mag ik nog een opmerking maken, waarmede ik wil eindigen.
Laat toch niemand Uwer bekommerd wezen en vreezen, dat door
het afstaan van de uitwerking van dit initiatief de bedrijvigheid der
Afdeeling wordt geatrophieerd. Ik kan U verzekeren, dat ik nog
andere plannen koester, die de strekking hebben de nuttige genoege-
lijkheid van ons samenzijn vruchten te doen afwerpen, die sappig
van vleesch zijn en archivistisch van goesting. De plannen houd ik
nu nog geheim in arglistigen moede; ik wil U niet afleiden van de
werkzaamheden, die de commissie tot den archiefgids van U vraagt.
Hoe eerder Gij van die heilzame taak U kwijt, des te vroeger ook
zal het oogenblik zijn gekomen, dat ik U mijn geheim kan ontsluieren.
In den nog steeds mij voorgeschreven telegramstijl wil ik tegelijkertijd
Uw eergevoel, Uw plichtsbesef en Uw curieuse nieuwsgierigheid
prikkelen met deze woorden, die in vurige letters op Uw ambtelijk
netvlies mogen branden
Gedenkt den Archiefgids. n„.c..
A. DE BUSSY.
Berichten.
Deze bedenking heeft tot mijn genoegen de vergadering, waarin zij werd
geopperd, niet overleefd; ik moest ervaren, dat mijn inlichtingen onjuist waren geweest.
Met machtiging van dr. WlERSUM kan ik thans mededeelen, dat hij als archivaris van
Schieland geen salaris geniet nóch voor een jongere kracht den weg verspert. De
gedachte om gelden uit te trekken voor het deskundig beheer van het archief, is. aan
het bestuur tot dusver vreemdde eenige kans, dat zij ingang vindt, biedt het aan-
kweeken van praktische ervaring met en achting voor het werk van den archivaris in
dienst van het Hoogheemraadschap. Dat dr. WlERSUM zich met deze delicate taak,
die alleen belangeloos kan worden verricht, wil belasten, verdient geenszins den
gemelijken toon, die in mijn verslag werd aangeslagen, doch veeleer onze hartelijke
waardeering en beste zegenwenschen.
Algemeen.
Staatsbegrooting 1 936. - Bij art. 137 (Personeel voor de
Rijksarchieven! komt het volgende in deMemorie van I o e I i c h t i n g voor;
„Gerekend is op de bevordering met ingang van 1 januari 1936 van een
commies tot hoofdcommies, van een klerk tot adjunct-commies
en van een b o d e tot b i b I i o t h e e k b e d i e n d e. Het bedrag van f 1350
is op f 1750 gebracht, aangezien ook in Friesland de Rijksarchivaris is afgetreden en
niet vervangen, terwijl de waarneming van deze functie aan een hoofdcommies is
opgedragen. Voorts is het billijk de toelage van den waarnemenden Rijksarchivaris in
Groningen, die tevens als waarnemend Rijksarchivaris in Drenthe optreedt, van f450
op f 550 te stellen."
In het Voorloopig Verslag is het volgende te lezen
„Met leedwezen hadden eenige leden gezien, dat ook op deze begrooting weder
bezuinigd is op de uitgaven voor de Rijksarchieven. Zij konden het mets anders dan
met groote bezorgdheid aanzien, dat in sommige provinciën de zorg voor dikwijls zeer
kostbare archieven is toevertrouwd aan ondergeschikte ambtenaren, die deze taa -,
waarvoor zij niet zijn opgeleid en die voor hen slechts een nevenfunctie is tegen een
geringe vergoeding waarnemen. Gaarne zouden zij vernemen, welke nchtlunen de
Minister bij de bezuiniging op dit onderdeel voor den geest staan
In de Memorie van Antwoord repliceert de Minister hierop aldus:
„De meening, dat in sommige provinciën de zorg voor dikwijls zeer kostbare
archieven is toevertrouwd aan ondergeschikte ambtenaren, die deze taak, waarvoor
zij niet zijn opgeleid en die voor hen slechts een nevenfunctie is, tegen een geringe
vergoeding waarnemen, berust op een misverstand. Wel is in de laatste jaren, wanneer
hetzij door overlijden, hetzij door het bereiken van den pensioengerechtigden leett.|d
een archivaris-functie openviel, daarin ter bezuiniging niet door benoeming van een