64
hij verzocht worden het penningmeesterschap op zich te nemen. In
plaats van den heer Unger moet nu een plaatsvervangend bestuurslid
worden aangewezen. Bij de hiervoor gehouden stemming verwerven
mejuffrouw Ruys 9 stemmen, mejuffrouw Smelt 1 stem, de heer
Van der Minne eveneens l stem, zoodat mejuffrouw Ruys gekozen
is, die, ter vergadering aanwezig, de benoeming aanneemt. Tot ver
tegenwoordiger van de afdeeling in de Centrale van Hoogere Gemeente-
Ambtenaren wordt de heer de Bussy aangewezen, tot vertegenwoor
diger der afdeeling in het bestuur der Vereeniging van Archivarissen
de heer Coster.
Inmiddels zijn de kasnazieners met het onderzoek der rekening
gereed gekomen. Mede namens den heer Lugard rapporteert de heer
Beyerman, dat zij alles in orde hebben bevonden, weshalve zij voor
stellen den penningmeester te dechargeeren. De gevraagde decharge
wordt vervolgens door de vergadering verleend.
Bij de rondvraag wordt de voorzitter verzocht zijn jaarverslag
voor het Archievenblad beschikbaar te willen stellen. Hieraan zal
hij voldoen. Daar niets meer aan de orde is, sluit de voorzitter
tegen naif 1 I de vergadering.
I oespraak van den voorzitter.
Dames en Heeren,
Hoe lief en bevredigend ware het mij geweest, zoo ik U hier
welkom had kunnen heeten met een volle expansie niet alleen van
mijn blijdschap over Uw vereerde aanwezigheid, maar ook van de
angstige onrust, die het samenkomen op deze plaats mij inboezemt.
Arnhem heeft als congresstad, ook voor archivisten, zeker een goede
faam, maar wij gemeente-archivarissen mogen toch met de uiterste
zorg en hardnekkigheid verhoeden, dat St. Eusebius ooit tot onzen
schutspatroon wordt verheven. Wij hebben voor dien Heilige een
even heilige vrees, wel wetend, dat hij zich weldra zou ontpoppen
als een moderne imitatie van Vader Chronos, die immers zijn eigen
kinderen opat. En al kan het verhaal van dezen harteloozen eetlust
ons niet verhinderen onze liefde toe te dragen aan de chronologie,
de eusebiologie zou niet onze eubiologie, doch integendeel onze
dood zijn en, wat voor de wereldhistorie nog verschrikkelijker zou
wezen, den ondergang onzer afdeeling beteekenen, die in de archivisten
van waterschappen, veenschappen en veenpolders niet voldoende
boezemgemalen zou vinden om het hoofd boven water te houden.
Laat ons toch niet vergeten, dat Arnhem een eenheid te aan-
65
schouwen geeft van componenten, die wij uit zelfverweer en over
tuiging steeds als tegendeelen hebben gekenschetst; de stad bezit
geen archivaris en wel een voortreffelijken, aan de eischen der
moderne wetenschap voldoenden inventaris, waar in ons cultuurland
tal van gemeenten wel een deskundigen archivaris, maar geen vol-
ledigen inventaris bezitten. De vier gracieuse deelen van mr. Gras-
winckel zien ons aan, collega's! Hoe gaarne zou ik met U mijmeren
over dit Arnhemsch geval en de vraag behandelen, of hieraan een
ironische speling van het lot dan wel een oorzakelijk verband ten
grondslag ligt. Moeten wij gelooven, dat onze wettelijk gekweekte
en beschermde archivarissen een, misschien wel dé belemmering
vormen voor een goeden beschrijvingsarbeid Dan rijst daarachter
onheilspellend de vraag, of wij, als eerlijke mannen, de gemeenten
niet moeten aanraden om ten einde tot de ook door ons ge-
wenschte inventarisatie te komen ten spoedigste haar archivarissen
af te schaffen.
Zulke gedachten nu mag ik niet uitspinnen, zelfs niet uitspreken
ons is de tijd voor zakelijke en urgente beraadslagingen te krappelijk
toegemeten om hem voor ontboezemingen van Uw voorzitter te
gebruiken. Eerder past mij de afgebeten telegramstijl, en daartoe
dan ook overgaand, zeg ik:
aanwezigenwelkom,
vergaderinggeopend,
verslaggeen.
Omdat telegrammen echter in hun bondigheid dikwijls misver
standen veroorzaken, zoo voel ik mij toch geroepen de monosyllabe
van dit mijn verslag eenigermate toe te lichten.
Voor de verdediging van materieele belangen zijn wij niet in
het geweer gekomen of geroepen. Dit verschijnsel is in ons afdee-
lingsleven niet nieuw en ten vorigen jare heb ik het U verklaard.
Wij archivisten deelen in het rijke wel en het arme wee van onze
mede-ambtenaren; ook in dit jaar heeft bij mijn weten geen discri
minatie één onzer bedreigd. Op dit gevechtsterrein kon het bestuur
blijven, wat het verleden jaar was geweest: altijd paraat en nimmer
in actie.
Hadden wij ons kunnen en moeten roeren in het geval van
Schieland? De vraag is niet bij ons in behandeling geweest, omdat
de zaak reeds was beklonken, toen zij ons ter oore kwam. Natuurlijk
verheugen wij ons van harte over de schepping van dezen archi-
varispost; de bezetting echter begroeten wij met gemengde gevoelens.
Dat voor ons archiefwezen de onwankelbare werkkracht en voor