54
debatten met beknoptheid te voeren, heb ik ook, meenende in Uw
geest te handelen, mijn verslag zooveel mogelijk bekort. Wat mij niet
moeilijk is gevallen, want veel heb ik dit jaar niet te vermelden.
Inderdaad ziet onze Vereeniging, ziet ook het Nederlandsch
archiefwezen op een tamelijk rustig jaar terug. Ik geloof, dat wij ons
daarvoor in deze onzekere tijden, zwanger van velerlei versobering
en bezuiniging, gelukkig mogen prijzen.
Niet overigens, dat in het geheel geen nieuwe slagen het archief
wezen hebben getroffen. Want wederom is een Rijksarchief van zijn
hoofd beroofd, wederom is in een provincie Friesland ditmaal, de
6e m de rij - het beheer van het Rijksarchief aan een chartermeester
opgedragen. Hoe ongewenscht deze toestand is heb ik reeds een en
andermaal in Uw midden uiteengezet. Gij weet, dat het Bestuur er
over heeft geadresseerd, zonder overigens antwoord, laat staan
resultaat te verkrijgen. Dat deze hoogst onbevredigende staat van
zaken niet blijvend zal kunnen zijn, staat wel vast. Echter is in dit
jaar het persoonlijk onrecht, dat met dezen toestand gepaard gaat,
eenigszins verminderd, doordat aan de waarnemende Rijksarchivarissen
in Noord-Holland, Limburg, Overijssel en ook Friesland een toelage
van 300. - is verleend. Hiervan maak ik natuurlijk met voldoening
en erkentelijkheid gewag.
Intusschen wordt het aantal archivarisplaatsen steeds geringer,
de kansen voor jonge vakgenooten om een werkkring te verkrijgen
verminderen en de werkeloosheid ook in onzen kleinen kring is
groot. Terwijl toch op vele, ja bijna alle archieven nog zoo heel
veel werk te doen is.
Dit laatste heeft er Uw Bestuur toe gebracht contact te zoeken
met het indertijd opgerichte Comité voor werkelooze intellectueelen.
Ik heb in December een vergadering van dit Comité bezocht en er
uiteengezet, dat in archieven veel en nuttige, zij het onbezoldigde
arbeid voor werkelooze intellectueelen te vinden zou zijn. Intusschen
is dit alles op niets uitgeloopen. Het Comité, dat zich, naar verluidt,
met geheel van politieke invloeden had weten vrij te houden en dat
der Regeering niet welgevallig was, heeft weinig tot stand kunnen
brengen en is tenslotte geliquideerd. Onze archieven hebben er
niets aan gehad.
Evenwel is vanwege het Rijk een Stichting tot verruiming van
werkgelegenheid aan Academisch gevormden opgericht. Misschien
mag men hiervan ook voor het archiefwezen iets goeds verwachten.
Maar mij is daarvan tot nu toe niets gebleken.
Wel heeft men mij in den loop van het jaar gevraagd of aan
het archief, waarvan ik de eer heb aan het hoofd te staan, geen
55
werkelooze intellectueelen aan arbeid geholpen zouden kunnen worden.
Ik heb hier volmondig toestemmend op geantwoord, in de eerste
plaats denkend aan klappers en indices. Het laat zich aanzien, dat
binnenkort een aantal werkeloozen aan het Haagsche Gemeente
archief zal komen arbeiden tot heil zoowel van het archief als
van henzelven. Als deze proef slaagt en navolging vindt kan er
misschien uit de crisis toch ook nog iets goeds voor onze archieven
geboren worden.
Natuurlijk echter staat de werkeloosheid onder de mannen en
vrouwen van ons vak hier buiten. En zij juist vervult ons met zorg.
Reeds verleden jaar, ik heb er U toen mededeeling van gedaan,
hebben wij ons in verbinding gesteld met de kommissie belast met
het onderzoek van het vraagstuk der overbevolking der Universiteiten
en Hoogescholen en van de werkeloosheid onder Academisch ge-
vormden. Aan deze Commissie met den langen naam zijn indertijd
vele gegevens verschaft, maar daarna hebben wij van haar geen
teeken van leven meer bespeurd.
Sedert wij het vorige jaar bijeen waren zijn vijf vakgenooten,
geen van hen echter meer in werkelijken archiefdienst en op een na
geen lid of geen lid meer onzer Vereeniging door den dood weg
genomen.
Op 11 October overleed Dr. J. S. van Veen, die gedurende 32
jaren, van 1891 tot 1923, aan het Rijksarchief in Gelderland ver
bonden is geweest. Bij de oprichting onzer Vereeniging was hij een
der 40 leden, die onmiddellijk zijn toegetreden, maar reeds in 1905
bedankte hij voor het lidmaatschap. Was hij dus aan velen onzer
niet persoonlijk bekend, zijn naam kenden wij allen.
De dood verloste op 11 Januari Mr. J. Acquoy van een langdurig
lijden. Hij was van 1895 tot 1899 aan het Utrechtsche Gemeente
archief verbonden en daarna vervulde hij meer dan dertig jaren lang
het ambt van gemeente-archivaris van Deventer. Tot 1927 behoorde
hij tot onze Vereeniging, maar hij bezocht onze vergaderingen niet,
althans zeker niet in de latere jaren. Zijn naam zal als die van een
verdienstelijk vakgenoot in herinnering blijven.
Op 30 Januari is de heer J. C. Beth heengegaan. Hij is nimmer
tot onzen kring toegetreden. Van 1898 tot 1924 was hij aan het
Algemeen Rijksarchief verbonden, laatstelijk als hoofdcommies. Het
Archievenblad heeft een enkele maal van zijn kennis mogen pro-
fiteeren.
Vervolgens is in de vorige maand ons medelid, J. Adriaanse,
oud-archivanis van Hulst, overleden. Hij was in 1929 met ministerieele
machtiging tot archivaris benoemd en het volgend jaar met Uw