44
inbreuk te maken ten bate van het archiefwezen. Wij hebben hier
op de aangenaamste wijze samengewerkt. Ernstige geschillen hebben
zich niet voorgedaan. Dreigden ze, dari werden ze door overleg ge
makkelijk opgeruimd. Dat kwam, omdat tusschen mijn ouderen vriend
en mij een vertrouwensverhouding bestond, die in wetenschappelijke
samenwerking zoo onmisbaar is en toch zoo heel vaak wordt gemist.
Zij is slechts dan mogelijk, wanneer de wetenschap om haar zelfs
wille, zonder bijgedachte, wordt beoefend, zooals bij Fruin het geval
was. Ik heb behoefte er hier met nadruk uiting aan te geven hoe
zeer ik den omgang met Fruin in deze functie gewaardeerd heb.
Maar niet alleen hier. Ook in onzen maatschappelijken omgang heb
ik Fruin voor veel te danken. Men kon van hem zeer veel leeren
voor zijn eigen levenshouding. In dien omgang heb ik ook leeren
inzien, welk een gevoelig mensch Fruin was, wat slechts aan zeer
weinigen buiten zijn familie geopenbaard is geworden.
Maar nu dreig ik buiten m'n opdracht te komen,
Ik heb genoeg doen uitkomen, waar naar mijn inzicht de beteekenis
van Fruin's wetenschappelijk werk ligt, ook, dat ik er grooten eerbied
voor heb. Maar het sympathiekst is mij de heele mensch, ook omdat
hij de trekken van een echten Nederlander heeft; in zijn eenvoud, in
zijn afkeer van praal en pose, in zijn nuchterheid, in zijn waarheid
en eerlijkheid.
Fruin zeide eens van een ouden collega„Gelukkig wie in de
kracht van zijn leven heengaat, zonder de verzwakking zijner geest
vermogens te beleven.'' Dat is hem ook beschoren geweest. Zijn
laatste artikel over 't koddige geval van den Dunkelgraf bewijst dit
heel duidelijk. Laat dit voor de om hun zwaar verlies treurende weduwe
en kinderen de beste troost zijn, dat zij dezen man en vader zoo
lang, in zulke gelukkige omstandigheden, in het bezit van zijn geestelijke
spankracht hebben mogen bezitten."
Tot zoover de woorden van Dr. Japikse.
Ook ais redacteur kunnen wij ons geheel daarbij aansluiten, en
het is hier de plaats om, gelijk wij dat al deden bij Prof. Fruin's
aftreden in 1933 in het artikel: „Een mijlpaal in de geschie
denis van ons a r c h i e fw e z e n", nog eenmaal al kunnen thans
onze woorden den overledene op aarde niet meer bereiken met
groote dankbaarheid te wijzen op het onzegbaar vele, dat gedurende
een lange reeks van jaren onze mentor en vaderlijke vriend ook in
dezen ons heeft geschonken. Moge zijn geest in het vervolg ons
blijven aanvuren, zoo lang ons zelf dit zal gegeven zijn, ook bij het
redigeeren van dit blad
L. L.
45
OFFICIEEL GEDEELTE.
NAAMLIJST DER LEDEN
van de
Vereeniging van Archivarissen in Nederland.
15 Februari 1936.
Afdeeling van Riiksarchiefambtenaren.
Bestuur
N.B. achter den naam beteekent: in het bezit van het radicaal van
wetenschappelijk archiefambtenaar der eerste klasse.
(II) achter den naam beteekent: in het bezit van het radicaal van
wetenschappelijk archiefambtenaar der tweede klasse.
Bestuur
N.B. Het jaartal achter de namen van de bestuursleden en van den
redacteur geeft aan het jaar hunner aftreding.
Dr. W. Moll, Voorzitter (1936).
]hr. Mr. A. H. Martens van Sevenhoven, Ondervoorzitter (1937).
F. C. van der Meer van Kuffeler, Secretaris (1938).
Mr. B. van 't Hoff, Penningmeester (1940).
Mr. A. Meerkamp van Embden (1939).
Dr. L. W. A. M. I.asonder, Redacteur van het tijdschrift, adviseerend lid (1938).
Vertegenwoordiger uit het Bestuur van de Afdeeling van Rijksarchiefambtenaren:
hr. Mr. Th. H. L. van Rheineck Leyssius.
Vertegenwoordiger uit het Bestuur van de Afdeeling van Gemeente- en Waterschaps-
archiefambtenarenDr. H. P. Coster.
N.B. Het jaartal achter de namen der bestuursleden geeft aan het jaar,
waarin zij niet herkiesbaar zijn.
Ihr. Mr. Th. H. L. van Rheineck Leyssius, Voorzitter (1936).
L. Kruyff, Secretaris (1937).
Mej. Mr. E. C. M. Prins, Penningmeesteres (1937).
Plaatsvervangende leden: Mr. A. Haga; Dr. G. W. A. Panhuysen.
Vertegenwoordiger uit het HoofdbestuurMr. A. Meerkamp van Embden.
Afgevaardigde in „De Centrale": Drs. R. D. Baart de la Faille.