166 „Verrassingen". Het is al weer bijna vijf-en-twintig jaar geleden, dat onze te vroeg overleden vakgenoot mr. P, G. Bos de aanwezigen op de jaarlijksche algemeene vergadering een wijle aangenaam heeft bezig gehouden met een beschrijving van den archivaris, zooals deze in werken op letterkundig gebied, beter nog in romans, den lezers wordt voorgesteld. Dat hij, de archivaris, er dan in den regel niet goed afkomt, is bekend, en in zooverre dus geen verrassing. Ver rassend zou men het alleen kunnen vinden, dat personen, die toch meenen aanspraak te mogen maken op het bezit van eenige alge meene ontwikkeling en kennis, over zaken schrijven, waarvan ze blijken volstrekt geen begrip, of beter een geheel verkeerd begrip te hebben. Onwillekeurig doet dit denken aan dien eerzamen platte lander, die zich bij de bevoegde macht kwam beklagen, dat zijn buurman hem een jaar te voren voor een kameel had uitgescholden. Gevraagd waarom hij met die klacht zoo lang gewacht had, ant woordde hij dat hij den vorigen dag voor het eerst een kameel had gezien. Hoevelen loopen er echter wel op dit ondermaansche rond, die nooit van hun leven een archivaris hebben ontmoet, en evenveel begrip van dit ambt hebben, als onze plattelander van een kameel had? Hoevelen zijn er nog, die het ambt van archivaris als een soort overbodige weelde beschouwen, mogelijk ook als een noodzakelijk kwaad, waaraan vooral niet te veel ten koste moet worden gelegd, en dat in de eerste plaats in aanmerking komt voor de toepassing van bezuinigingsmaatregelen. Verrassend was het, dat men van iemand, die een belangrijke betrekking in den staat bekleedde, te hooren kreeg ik begrijp niet, dat jelui nooit klaar komen met dat werk, of van een ander: ze moesten maar eens een flink vuurtje onder dien boel stoken, waaruit bleek, dat hij de waarde van dien „boel" niet begreep, maar evenmin eenig begrip had over de beteekenis van hen, die met de bewaring en het beheer belast waren. Het hoofd van een inrichting van middelbaar onderwijs gaf onomwonden te kennen geen begrip van den aard der betrekking te hebben, en dat was iemand, die toch wel geraadpleegd werd bij het doen van een beroepskeuze. Men stelde zich het ambt voor als saai, droog, dor en vervelend, alleen geschikt voor hen, die met een soort onschadelijke manie behept waren. Dezen dan, vastgeroest in hun banden met het verledene, hadden volstrekt geen kijk op het dage- lijksch leven om hen heen, waren excentriek in de feitelijke betee kenis van het woord, omdat zij buiten het middenpunt der samenleving stonden. Er is in die verloopen vijf-en-twintig jaren wel wat verbeterd, 167 en zeker meer, wanneer men zich in den toestand van een veertig jaar geleden verplaatsen kan. Is het archivaris-vak er een van sleur, van alledaagschheid, waarin men noodwendig verdroogen en ver mummiën moet? Hoeveel verrassends ontmoet men niet, wanneer men geruimen tijd in dat vak is werkzaam geweest. Bewaarplaatsen. Ruimten, die uitstekend geschikt waren voor de berging van archief, aangewend voor de bewaring van allerlei drukwerk (staatscouranten, provinciale bladen, politiebladen enz.), bovendien blijkende een waar mausoléum van doode vliegen te zijn of een laatste rustoord van half-stervende, en dat terwijl het archief als een ordelooze massa op een zolder was bijeengeworpen. Zolders, slechts te bereiken door een nauw luik en met een steile ladder, zonder licht of lucht, en stoffig, zoodat toen het „archief" en wat daarmede vermengd was, naar beneden werd geworpen (een andere wijze was niet mogelijk), de verschrikte buren, bij het zien der opwarrelende stofwolken, angstig kwamen vragen, of er brand in het raadhuis was. Een ruimte onder een bedstede, slechts te bereiken wanneer al het beddegoed was verwijderdhet deed nog dagelijks dienst als rustplaats van een lid van het gezin van den inwonenden veldwachter, die bovendien een ouderwetsch, open keukenvuur (zoo een waarboven pot of ketel aan een ijzeren ketting hangt) bleek te stoken onder een vliering, bestemd althans gebruikt als „brandvrije" bewaarplaats van een ander deel van het archief. Een buitenhuisje, behalve voor de bewaring van een deel van het archief, en wel juist dat van vóór 1813, gebruikt als stalling van brandspuit en gemeentelijke lijkwagen, maar daarvoor afgekeurd, omdat bij de jaarlijksche overstrooming van de uiterwaarden, het water zoowat een halve meter hoog deze archiefbewaarplaats binnen drong. Beheerders. Een bejaarde burgemeester, 150 jaar in dienst der gemeente, dit ongelooflijke getal bereikend, doordat hij de dienstjaren van elk ambt dat hij tegelijkertijd bekleed had, bij elkaar telde, en zoo als burgemeester, secretaris en ambtenaar van den burgerlijken stand na een diensttijd van ruim 40 jaar al heel dicht bij de 130 kwam. Een secretaris, wiens levenslust en opgewekt heid met het uur stegen, omdat op zijn secretarie bronnen aanwezig waren, die geestrijken invloed op hem uitoefenden. Een andere, wantrouwend van aard, die hinderlijk toezicht bleef houden, in den weg liep en door allerlei vragen het werk ophield, en alleen verjaagd kon worden door het opjagen van stofwolken, veroorzaakt door het uitkloppen van archiefbescheiden, wat dan juist noodig bleef. Onder zoekers. Wat een menschenkennis kon men ook bij dezen opdoen. Wantrouwenden, die geholpen wilden worden, maar slechts met een deel van wat hun bekend was, voor den dag kwamen, en meestal

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1935 | | pagina 9