192 van een provinciaal archief wordt in het verslag niet gesproken; wel treft men er eenige mededeelingen aan over de handschriften, afkomstig van het klooster St. Agnietenberg en in het bijzonder over het door Thomas a Kempis eigenhandig geschreven exemplaar van De Imitatione Christi, dat te Brussel moest berusten. Te Groningen, waar hij van 11 tot 18 October vertoefde en waar het nog steeds vacantie bleek te zijn, kreeg hij door bemid deling van professor Limburg Brouwer ten allen tijde toegang tot de bibliotheek. Hij bracht een bezoek aan de bibliotheek van de ver- eeniging „Pro Excolendo (ure Patrio" en aan het stedelijk archief, waar hij rondgeleid werd door den archivaris Jhr. Feith, raadsheer bij het gerechtshof, die zijn archief in voortreffelijke orde had gebracht. Wel de moeite waard om te vermelden is de beschrijving, op welke wijze Bethmann door tusschenkomst van Feith inzage kreeg van een oud handschrift, dat eertijds eigendom was geweest van professor Van Eerde, doch na diens dood verkocht was aan een niet bekenden kooper. Feith getroostte zich de moeite, bij een boekhandelaar een oude auctie-catalogus door te zoeken, waarin hij vond, dat een predikant in den Ham (bij Aduard) eigenaar van het handschrift was geworden. Deze, geheeten Koppius, een nog jonge man, die den tiendaagschen veldtocht had medegemaakt, was van plan, het hand schrift uit te geven, maar desondanks stond hij Bethmann toe, er gebruik van te maken, zooveel hij wilde Ja zelfs liet hij Bethmann's bagage uit het hotel halen en verschafte hij hem gedurende eenige weken een gastvrij tehuis. Een aangenamen tijd bracht Bethmann in de landelijke pastorie door; hij liet niet na zijn lof te uiten over de belangelooze wijze, waarop Dr. Koppius hem terzijde had gestaan. Den 29sten October verliet hij het gastvrije huis, om naar Leeuwarden te gaan, waar de archivaris, tevens boekhandelaar Eekhoff hem in het keurig geordende archief den weg wees. Ook bezocht hij de Gabbema bibliotheek in het Weeshuis en de bibliotheek van het Hof van Friesland. Voorts toonde de Heer Hettema hem eenige fraaie handschriften, waaronder de lateinsche Formulae Upstal- bomicae, door hem uitgegeven. Vervolgens bezocht Bethmann nog tal van Friesche steden, waarvan ik hier slechts Franeker noem; de secretaris der stad Telting ontsloot Het handschrift, waarvan hier sprake is, is de beroemde kroniek van Emo en Menko, door KOPPIUS in 1837 uit den boedel van Prof. Dr. R. VAN EERDE, hoogleeraar te Groningen, aangekocht; het is door de goede zorgen van het Historisch Genootschap te Utrecht in 1866 in druk uitgegeven. In de voorrede tot dit werk staat een en ander vermeld over het bezoek van BETHMANN. 193 hem daar het archief en de Universiteits-bibliotheek In Harlingen bleek de koopman Fontein een groote bibliotheek te bezitten, waarin nochtans slechts één handschrift was. Nadat de reiziger in die plaats nog een dag had moeten overblijven wegens den lagen waterstand, ging hij den 3en November over Amsterdam naar Leiden; daar arbeidde hij nog eenige dagen en keerde tenslotte naar den Haag terug, waar hij zijn intrek nam in het bekende hotel Maréchal de Turenne l). Zijn eerste werk was nu, om den toegang te verzoeken tot de archieven der vijf kapittelen te Utrecht, waarover hierboven het een en ander is medegedeeld, en voorts, om van den Minister van Binnen- landsche Zaken de toestemming te verkrijgen, om twee handschriften uit de Koninklijke Bibliotheek ter inzage te mogen ontvangen te Hannover. Den 30sten November berichtte de Minister hem, dat zulks niet zou kunnen geschieden zonder authorisatie van den Koning3); tenslotte werd hem bij beschikking van 16 December 1839 toestemming ver leend, om de handschriften gedurende 6 maanden te Hannover in bruikleen te krijgen4). In afwachting van deze beslissing was Bethmann reeds op 4 December naar Brussel vertrokkan, „von dem oft getadelten Lande, wie von seinen Bewohnern" de meest aangename herinneringen medenemend. En aan Groen van Prinsterer, met wien hij veel van gedachten heeft gewisseld en aan wiens hulp en belangstelling het hem niet ontbroken heeft, eindigt hij een brief uit Brussel5) met de volgende woorden„j'ai trouvé dans mon voyage beaucoup de ce que je n'avais pas espéré et qui me donne les souvenirs les plus agréables; j'y compte l'interêt plein de bonté que Vous m'avez témoigné; et veuillez croire Monsieur, que Vos paroles, provenant de l'amour pur et celeste, auquel tout s'ouvre comme a la rosée, n'ont pas manqué me faire une impression profonde. Elles m'ont donné beaucoup a penser, et elles me sont devenues un de ces souvenirs qui m'ont fait la Hollande si chère". D. P. M. GRASWINCKEL. V In Franeker schijnt de Hortus Botanicus eenigen indruk op hem te hebben gemaakt. In een brief aan GEEL uit Parijs, gedateerd 3 December 1840, schrijft hij; „An einem schonen Morgen ging ich im botanischen Garten in Avranches (Normandië, -1 bij den Mont St. Michel) lustwandeln, der mich sehr an Franecker erinnerte". Universiteits bibliotheek te Leiden, Bibl. Arch., no. 3. 2l In „La Have par un habitant" van De FONSECA (1857) wordt vermeld, dat het Hotel Maréchal de Turenne een der oudste hotels van den Haag was; vele vorstelijke personen vertoefden er. Het stond aan het Zuideinde van de Korte Houtstraat en is afgebroken met het oog op de straatverbreeding daar ter plaatse. 3) Algemeen Rijksarchief, Archief Min. van Binnenl. Zaken, gearr. 30 November 1839, no. 135bis, 5e Afd. 4) Algemeen Rijksarchief, Archief Staatssecretarie, 16 December 1839, no. 48. 5) Algemeen Rijksarchief, Verzameling GROEN VAN PRINSTERER, 1840 Februari 6.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1935 | | pagina 22