188 getrokken door een merkwaardige verzameling drukproeven van Koster. In Amsterdam toonde de boekhandelaar Groebe hem de bibliotheek van het Instituut in het Trippenhuis1); ook bezocht hij de stedelijke bibliotheek en het archief van de stad, in den muur „der alten Kirche" bewaard, hetwelk intusschen geen keizeroorkonden vóór Maximiliaans tijd bevatte. Te laat, om er nog heen te gaan, vernam Bethmann, dat in de kerk te Weesp handschriften zouden worden bewaard. 2). Uitgebreide mededeelingen doet Bethmann over zijn bezoek aan Utrecht, waar hij van 21 September tot 5 October vertoefde en waar Dr. Dodt van Flensburg hem toestond verschillende handschriften ter bestudeering naar het hotel mede te nemen, aangezien de biblio theek nog gesloten was wegens de vacantie. Niet erg te spreken is hij over het bibliotheekgebouw, de voormalige danszaal in het paleis van Koning Lodewiik Napoleon, een wel fraaie, maar zeer vochtige localiteit op den beganen grond, waar nimmer de zon scheen en waar de boeken dan ook met schimmel bedekt waren. Om aan dit euvel tegemoet te komen, had men verwarmingsbuizen door de wanden en den vloer aangebracht, maar de remedie bleek erger dan de kwaal, want nu ontstond er vochtige warmte en leverde de installatie brandgevaar op. Als die toestand niet veranderde, zouden, naar het oordeel van Bethmann, sommige deelen hij noemde o.a. een oud psaltarium over 50 jaren niet meer te lezen zijn. Tot het stedelijk archief kreeg Bethmann toegang door bemidde ling van den stadssecretaris Boers, die naast zijn vele andere ambts bezigheden kans had gezien, de ordening van het archief korten tijd van te voren te voltooienIn het provinciaal archief ontving hem de jeugdige archivaris Vermeulen; deze toonde hem de archieven der vijf kapittelen, welke onder toezicht van het Amortisatie-syndicaat stonden en nagenoeg ontoegankelijk waren. Een schat van oorkonden lag in kasten, op tafels en op den grond in de grootste wanorde doorelkaar. Het is te begrijpen, dat Bethmann het betreurde, dezen rijkdom aan oorkonden niet te mogen benutten voor zijn doel. Zoodra hij weder terug was van zijn tournee door Nederland, heeft hij dan ook 189 moeite gedaan, om opheffing van de belemmerende bepalingen te verkrijgenwaarschijnlijk werd hij hierbij gesteund door Groen van Prinsterer. Einde 1839 diende hij een verzoek in bij de Permanente Commissie van het Amortisatie-syndicaat, welke hierop in voor Bethmann gunstigen zin beschikte. Daartoe uitgenoodigd door den Minister van Binnenlandsche Zaken bracht de Archivarius van het Rijk, Jhr. Mr. J, C. de Jonge, over deze aangelegenheid eveneens een, gunstig, advies uit. De Jonge merkte daarbij op, dat hij tijdens zijn verblijf in Utrecht ten jare 1823 op last van den Minister van Openbaar Onderwijs, Nationale Nijverheid en Koloniën een onderzoek in ge noemde kapittel-archieven had gedaan, waarvan hij op 31 October van dat jaar een uitvoerig rapport had ingediend. Hij herinnerde zich, in die archieven wel degelijk origineele oorkonden te hebben aan getroffen, zulks in tegenstelling met de bewering van de Permanente Commissie van het Amortisatie-syndicaat, dat er slechts keizer oorkonden in afschrift in zouden berusten.2). Tenslotte volgde, na advies van den Minister van Binnenlandsche Zaken3), op 5 Mei 1840 de beschikking des Konings, waarbij Bethmann den toegang tot de archieven werd toegestaan4). Deze was intusschen reeds lang uit ons land vertrokken en hij moet derhalve aan Vermeulen om hulp hebben verzocht, teneinde de gewenschte afschriften te verkrijgen. Veel haast schijnt de laatste hiermede niet gemaakt te hebben, want uit zijn verslag aan Gede puteerde Staten van Utrecht van Januari 1841 blijkt de zaak nog steeds in wording5). In dat verslag toch verzoekt hij toestemming „tot het geven van Kopijen der originelen of oude afschriften van de in dit archief aanwezige Duitsch-Keizerlijke of Koninklijke Charters, aan den Hanoverschen Archivarius Pertz, ten einde alzoo de uitgave te bevorderen van een werk, allerbelangrijkst voor elk land, hetwelk onder het Duitsche Rijk behoort of met hetzelve in betrekking gestaan heeft. Een vereeniging van geleerden namelijk arbeidt onder de leiding van den Heer Pertz aan de herstelling der Duitsche Rijks registers, en heeft in vele landen, met toestemming der respective regeringen, nasporingen laten doen. Men sloeg dus al spoedig het Met het Instituut is bedoeld het Koninklijk Nederlandsch Instituut van Weten schappen, Letterkunde en Schoone Kunsten, de voorganger der tegenwoordige Koninklijke Academie van Wetenschappen. 2) De redacteur van het Archievenblad, Dr. LASONDER, was zoo vriendelijk, mij te wijzen op een verslag over deze verzameling boeken en handschriften, voor komende in bijlage 53 van het Nieuw Kerkelijk Handhoek van 1878, waarnaar ik den belangstellende verwijs. In 1846 is de geheele verzameling aan de Koninklijke Bibliotheek ten geschenke gegeven. 1) Algemeen Rijksarchief, Archief Perman. Comm. van het Amortisatie-syndicaat, „Agenda", 2 April 1840, no. 14 c. 2) Algemeen Rijksarchief, Archief Min. van Binnenl. Zaken, Exh. 21 April 1840, No. 134; 5e Afd. 3) Ibidem, gearr. 28 April 1840, no. 111; 5e Afd. 4) Algemeen Rijksarchief, Archief Staatssecretarie, 5 Mei 1840, no. 59. 5) Verslag van 9 lanuari 1841, in afschrift gezonden aan den Minister van Binnenl. Zaken, exh. 16 Februari 1841, no. 47, 5e Afd.; doorgezonden aan den Archivarius des Rijks (Algemeen Rijksarchief, Correspondentie).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1935 | | pagina 20