186 Na ruim twee weken in de residentie te hebben doorgebracht, vertrok Bethmann op 14 Augustus naar Leiden.1). De tijd, welke hij daar doorbracht (tot 18 September), werd hem, zoowel door den rijkdom der bibliotheek als door de wijze, waarop de bibliothecaris, professor Geel, hem te woord stond, tot de aangenaamste van zijn reis. Hij raakte geheel onder de bekoring van deze oude academie stad en in zijn verslag uitte hij zich dan ook in geestdriftige bewoor dingen over zijn verblijf aldaar. Ook in zijn latere brieven aan Geel, met wien hij geregeld bleef correspondeeren, komt de herinnering aan het Leidsche bezoek telkens weer naar voren. Zoo schrijft hij op 7 Maart 1840 uit Brussel: „Ich eilte in Ihrem Lande überall, als galte es, nicht zu spat zum jüngsten Tage zu kommen lachen Sie nicht, wenn ich 8 Wochen Aufenthalt in Leiden Eilen nenne; es ist buchstablich wahr und jetzt argere ich mich über mein Eilen. Holland ist zum Bleiben gemacht, und Brussel zum Durchreisenich habe es umgekehrtIhr König hatte nichts besseres seinerzeit thun können, als diese Bibliothek (te Brussel) nach Leiden bringen lassen, denn hier weisz Niemand sie zu schatzen, wie der Bibliothekar selber klagt, und in Leiden bekommt man Lust zum Arbeiten, selbst wenn man sie nicht mitbringt".2) En later, in een brief van 7 Mei van hetzelfde jaar uit Parijs heet het„So angenehm, wie in dem Leidener Arbeitszimmer, unter den Bildem Ihrer Heroen und bei Ihrer freundlichen Zusprache laszt sich nirgends weiter arbeiten" 3). Tot de bibliotheek van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde verkreeg Bethmann toegang door tusschenkomst van Groen van Prinsterer. Groen schreef over hem op 6 Augustus 1839 als volgt aan Bodel Niienhuis, den toenmaligen bibliothecaris der Maat schappij „Hier werkt thans op de Bibliotheek een Duitscher, met name Bethmann, die met Pertz en Böhmer aan de groote onder neming der Monumenta mec/iaevi werkt. Hij is nu van België gekomen, waar hij te Brussel, Luik, Namen enz. veel belangrijks gevonden heeft. Hij wenscht te weten in welke steden van ons Land hij, met eenig uitzigt op goede resultaten, kan gaan. Denk hier eens over s.v.p., want ik zal hem aan U endosseren; van Uwe kunde en welwillendheid evenzeer overtuigd" 4). 187 Het resultaat van dit schrijven was, dat Bodel Bethmann bij zijn onderzoekingen ter zijde stond, en dat deze zich daarover voldaan betoond heeft, blijkt uit een lateren brief van 17 December van hetzelfde jaar, waarin Groen schrijft: „Bethmann was zeer dankbaar voor Uwe goedheid" Ook Dr. Janssen, de directeur van het Museum van Oudheden, zoowel als de professoren Bake en Thorbecke verleenden Bethmann hulp bij zijn naspdringen. Dat laatstgenoemde hoogleeraar zijn volle medewerking verleende, behoeft ons niet te verwonderen. Wie beter dan hij had door eigen aanschouwing in Giessen en Göttingen de wijze, waarop de Duitsche geschiedenis werd onderwezen, leeren kennen. In het vaderland teruggekeerd, bleef hij de ontwikkeling der historische studiën elders, met name aan de andere zijde der Duitsche grens, oplettend volgen. „Geen publicatie" ik citeer hier Dr. Colen brander „die dieper indruk op hem heeft gemaakt, dan die van Pertz' beroemde Monumenta. Heeft hij in Raepsaet een studie der vader- landsche oudheid te niet gedaan, die het zonder de resultaten der Duitsche wetenschap meent te kunnen stellen, in Pertz' onderneming ziet hij het voorbeeld voor al zulke, die ook de Nederlandsche historische wetenschap zullen moeten opheffen en ten vasten grond slag strekken" 2). Dit citaat geeft voldoende weer, hoe Thorbecke tegenover de Monumenta stond en wij kunnen ons er dus wel van overtuigd houden, dat de medewerker van Pertz van den Leidschen hoogleeraar de noodige hulp heeft ontvangen. Dat hij op vrij intiemen voet met hem stond, leert ons de inhoud van eenige brieven aan Geel, die Bethmann in latere jaren uit Berlijn schreef; tevens blijkt uit deze correspondentie, dat professor Bake, de uitgever van de Bib/iotheca critica nova, waarin Thorbecke zijn aankondigingen en critieken publi ceerde, Bethmann in zijn vriendenkring had opgenomen. Hetzelfde kan gezegd worden van professor Tvdeman, die hem ongevraagd aanbevelingen verstrekte voor alle steden, welke hij wenschte te bezoeken. Het was, zeide Tydeman hem, een vreugde, zulks te kunnen doen en daardoor de gastvrijheid te kunnen vergelden, welke hem eertijds in Duitschland was ten deel gevallen. Den 18en September vertoefde Bethmann te Haarlem, waar dominé De Vries hem, „Obgleich an Kopfweh leidend", door de bibliotheek voerde; een veertigtal handschriften, afkomstig van de commanderij van St. Jan, werden daar bewaard. In het stadhuis werd zijn aandacht In de lijst van bezoekers, door den bibliothecaris GEEL privatim bijgehouden staat sub dato Juni 1839: „BETHMANN uit Hannover, reist de bibliotheken rond voor de Mon. Germ., van PERTZ; werkte hier eenige weken". Deze mededeeling dank ik aan Prof. Dr. H. P. BLOK te Leiden, die tevens zoo welwillend was, mij inzage te verschaffen van de correspondentie van BETHMANN en GEEL, berustende in de bibliotheek der Rijksuniversiteit te Leiden. 2) Universiteits-bibliotheek te Leiden, Bibl. Arch., no 3.. 3) Ibidem. 4) Algemeen Rijksarchief, Verzameling GROEN VAN PRINSTERER (Versl. 1911). Ibidem. 2) Dr. H. T. Colenbrander, De jeugd van Thorbecke, blz. 147, in Historie en Leven, (1915).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1935 | | pagina 19