184 mineuses pour être emmenées et que personne ne voudra cacher dans un moment aussi critique", en verder: „je ne crus plus devoir différer un travail, qui demandait plusieurs heures; les archives furent jetées au feu met uitzondering van de stukken, die dateerden van Palmastierna's eigen ambtsperiode, van 1810 tot 1813. Deze groep stukken bestonden nog in 1823, blijkens het Berlijnsche bericht van dat jaar, maar zijn, zegt de schrijver, nu verdwenen. De oorzaak van dat verdwijnen heeft hij niet kunnen nagaan en in het algemeen zegt hij, verkeert het Berlijnsche legatiearchief van vóór 1826 in een slechten toestand. E. Kam mar kolleg iets protokoll I 1620-1638; Handlingar rörande Sveriges Histona, f/arde Serien (notulen van de Rekenkamet; hande lingen betreffende Zwedens geschiedenis, vierde serie). 1934. In een vroegere aankondiging zei ref., dat de bibliotheek ten onzent niets bezat van de talrijke en belangwekkende publicaties van archivalia, door het Zweedsche Algemeen Rijksarchief uitgegeven. Moge de zending van het eerste nummer uit de vierde serie van publicaties door vele andere gevolgd worden. In een korte inleiding vértelt de uitgever, de Rijksarchivaris, S. Hedar, het een en ander over zijn wijze van werken. Deze publicatie is in twee groepen te splitsen: de eerste groep (blz. 1—181) bevat een afdruk van het eerste, in perkament gebonden deel notulen* loopende over de jaren 1635 tot 1638; de tweede (blz. 185 471) een afdruk van de notulen, die de Rekenkamer hield, wanneer voor haar processen werden gevoerd, loopende van 1620 tot 1638. Zij had de gewoonte in dat geval de notulen niet in een boek te schrijven, maar op losse bladen, die bij de processtukken gevoegd werden, van welke handel wijze in het deel met notulen aanteekening werd gehouden. Als bijlagen geeft de uitgever nog enkele contracten, door de Kroon in die jaren aangegaan met Zweden en vreemdelingen. Merkwaardig is de in het Latijn gestelde overeenkomst van Gustaaf 11 met de Neder landers Abraham Six van Chandelier en Bernhard Steen, datum Stockholm den 12 Aprilis 1630. Hoe belangrijk het stuk in diplomatisch opzicht is, waagt ref. niet te beoordeelen. 2) W. VAN EEDEN. 185 Bezoek van een medewerker der Monumenta Germaniae aan Nederlandsche archieven en bibliotheken in 1839. Ter voorbereiding van de uitgave der Monumenta Germaniae Historica, te danken aan het initiatief van Freiherr Von Stein (20 Januari 1819), werden in de afgeloopen eeuw en worden ook nu nog tallooze archieven en bibliotheken door de medewerkers aan deze uitgave bezocht; ik behoef in dit verband slechts te herinneren aan het bezoek van Dr. Friedrich Bock in het jaar 1930 aan eenige onzer Nederlandsche archieven, om aan te toonen, dat deze arbeid nog steeds voortgang heeft Toen in de veertiger jaren der vorige eeuw G. H. Pertz de leiding van dit omvangrijke werk op zich had genomen, maakten zoowel hij, als zijn medewerkers Dr. G. Waitz en L. C. Bethmann verschillende reizen. Laatstgenoemde was van Juli tot December 1839 in ons land; het verslag van zijn bevindingen treft men aan in het door Pertz uitgegeven Archiv der Gesel/schaft fiir altere deutsche Geschichtskunde2). Het geeft een aardigen kijk op de toenmalige toestanden in de archief- en bibliotheekwereld en het leek mij belangrijk genoeg, om er enkele passages uit weer te geven; bovendien was ik in staat, sommige dier mededeelingen door archief onderzoek eenigermate aan te vullen. Ik zal mij hierbij beperken tot het weergeven van de persoonlijke indrukken van den geleerden bezoeker en diens opsomming van het gesignaleerde materiaal achter wege laten. Wie daarin belang stelt, kan in de tweede afdeeling van bedoeld verslag een vrij uitgebreid overzicht aantreffen, waarin voor „Elck wat wils" te vinden is. Bethmann dan kwam op 29 Juli uit Leuven te 's Gravenhage aan, waar hij minzaam ontvangen werd door den bibliothecaris Holtrop, die hem toestond op elk uur van den dag in de Koninklijke Bibliotheek te werken, ja zelfs om handschriften mede te nemen naar zijn hotel. Hij roemt den rijkdom van vele handschriften met miniaturen, welke belangrijk zijn voor de beoefening der kunstgeschiedenis en nog veel te weinig gebruikt waren. Opmerkelijk is het, dat hij naliet een bezoek te brengen aan het Rijksarchief, dat oogenschijnlijk geen materiaal voor zijn onder zoek bevatte; zijn opdracht toch luidde het opsporen van keizer- oorkonden vóór het jaar 4313. Uit het verslag blijkt, dat hij dit verzuim later betreurde, aangezien hij achteraf vernomen had, dat ten Rijksarchieve een aantal handschriften uit Corvey bewaard zouden worden. Zie de vorige noot. 2) Bij nader onderzoek bleek ref., dat nog in de bibliotheek van het Algemeen Rijksarchief aanwezig ziin van de derde serie Svenska Riksradets protokoll, I 1621 1629 en 1630—1632 (twee deelen met notulen van den Rijksraad), in 1878 en 1880 uitgegeven door N. A. KULLBERG; de overige vijftien deelen, uitgegeven door S. BERGH, uitnemend kenner van de geschiedenis van dit bestuurscollege, (zie Nederlandsch Archievenblad 1933/1934, blz. 156 vlg.), ontbreken. Zie het verslag inNeues Archiv für altere Deutsche Geschichtskunde, 49e Band, 3e Heft (1932) 2) 8e Band (1843).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1935 | | pagina 18