94
95
verre van volledig gebleken, Bovendien had de omschrijving in het
K. B. van 5 Maart en 14 September 1852 ten aanzien van de wees
kamers „en van alle soortgelijke instellingen, onder welken titel
zij ook mogen bestaan", verwarring gesticht en onzekerheid ten
opzichte van de archieven en fondsen van verwante stichtingen.
Zoo was het gebeurd, dat tal van stichtingen weeshuizen e.d.
ten onrechte archieven en waarden hadden afgegeven, die later
moesten worden geretourneerdterwijl andere besturen, ook van
gemeenten2) en weeskamers dermate vasthoudend waren, dat tal
van langgerekte processen daarvan het gevolg waren 3), en het salaris
van den Rijks-advocaat, wiens tusschenkomst ten bate der Algemeene
Ten onrechte waren als weeskamer aangemerkt eenige stichtingen te Grave
Krommenie Oud- en Nieuw Loosdrecht, Petten etc. Daar hier geen weeskamers
waren, werden de tondsen en archieven aan de betrokken weeshuizen of regenten
teruggezonden. Archieven schenen aanvankelijk te ontbreken te Aarlanderveen, Alke
made en Hillegersberg etc., verder te Rijswijk, waar het spoor sedert 1795 zoek was;
tot deze laatste plaatsen in 1875 alles weder aan den dag werd gebracht; ook te
Zegwaard en te s Heer-Hendrikskinderen enz. Elders was nog slechts een klein
gedeelte aanwezig: te Vlissingen, waar bij het bombardement in 1809 het meerendeel
was verloren gegaan, te Zuid-Beierland, waar slechts één resolutieboek (van 1676-1749)
werd aangetroffen. Hoewel op tal van plaatsen de fondsen waren verdwenen, zonder
dat afdoende bleek of ze aan rechthebbenden waren afgegeven, waren ze elders ten
voordeele van de burgelijke armbesturen aangewend, te Stompwijk waren de baten
gedeeltelik voor schoolbouw gebezigd, elders weer bleek een vordering op de nazaten
van een nalatigen beheerder geen vrucht te zullen dragen. In Zeeland waren hier en
qTu ivi" 'n w afgedragen aan den ontvanger van het Dep. Monden van de
bchelde (Kloetinge, Maire, Wolfaartsdijk).
Hetw,bl,iktunl dat ',n ta' van.gebeenten in 1852 het beheer in handen was
van. P' ,en W-' elders was het - bij wijze van uitzondering de griffier van de
rechtbank, soms ook de plaatselijke commissie van liquidatie, hier en daar zelfs noq
een overgebleven weesmeester.
q* Processen volgden met Amsterdam, Beverwijk, Gouda, Haarlem, Leiden en
otompwiik. het meest ingrijpend was het conflict met de hoofdstad, die tot 1873 nog
in het bezit van haar weeskamerarchief was gebleven, tot het in 1876 opnieuw werd
opgeeischt. Over de rekening en verantwoording van de gemeente inzake de fondsen,
°°r; Lnrm li/ n'1/ Mls?ver)™ 12 ^pril 1853 ingezonden, sluitende met een saldo
van f 521.000 2/2 /o N. S.; f68200 3 N. S.f600.000 4 N. S. en f552.521 92lU
aan contanten, ontspon zich een proces, daar B. en W. deze sommen voor de gemeente
opeischten, terwijl de Algemeene Commissie weigerde het saldo aan de gemeente
P tf, kper?n. Den 15den October 1861 werd de Commissie gedagvaard voor de Arr.
Kechtb. te s-Cravenhage om de juistheid van de rekening van Amsterdam te erkennen.
Bi, vonnis van 28 October 1862 werd de eisch toegewezen en het formeel verweer
•ui j cT" Het en doch het bestuur der voormalige weeskamer den
eisch had behooren in te stellen, ongegrond geacht. De strijd werd verder voor de
Haagsche rechtbank en het Provinciaal Hof in Zuid-Holland en den Hoogen Raad
en wat het archief betrof ook voor het Hof van Noord-Holland nog jaren voortgezet
en eindigde met een merkwaardige schikking, waarbij de stad afstand deed van haar
rechten op de baten der voormalige weeskamer, mits die som in mindering werd
gebracht van het bedrag van 3 mill, gulden, dat de hoofdstad voor den aanleg van
hgt No toegezegd, welke regeling ten slotte bij de wet van 14 Nov.
18,9 (btbl. 196) werd bekrachtigd. Een overzicht van de procedure komt voor in het
verslag der Commissie over 1875, opgenomen als bijlage no. 160 tot de Handelingen
over het zittingsjaar 1875— 76.
Commissie herhaaldelijk werd ingeroepen, door een jaarlijksche toelage
moest worden aangevuld (K. B. 28 Sept. 1864, Stbl. nr. 97).
Niettemin mocht de Commissie er in haar eerste verslag reeds
op wijzen, dat in de drie maanden, die zij in 1852 was bezig geweest,
reeds 66 archieven geheel of gedeeltelijk waren afgehandeld. Toch
was voor haar in de onvolledigheid van de opgaven der regeering
een groote moeilijkheid gelegen. Het verslag over 1869 maakt er
dan ook melding van, hoe daarom, zoodra de zaken van de reeds
gedeponeerde archieven in de Ioopende jaren afgehandeld waren,
zoowel in de Rijksarchieven in Den Haag en in die in de provinciën
als in die van verschillende gemeenten zelfstandig onderzoek moest
worden gedaan naar het bestaan van vroegere wees- en momboir-
kamers. „Wanneer die instellingen waren ontbonden, waar hare archieven
waren gebleven, of daar gelden of andere waarden waren opgebragt,
die, hetzij niet verantwoord, hetzij niet aan de daarop regthebbenden
uitgekeerd waren, in één woord of de zaken dier instellingen al dan
niet waren vereffend, waren vragen, die tot hare beantwoording een
nader onderzoek vereischten." Verder meende deCommissie uit opgaven
uit literatuur of door eigen onderzoek te kunnen vaststellen, dat
nog wees- of momboirkamers moesten hebben bestaan te Aagtekerke,
Aarlanderveen en Oudshoorn, Alphen, Arnhem, Assendelft, Beierland
(Oud-), Berkel en Rodenrijs, Bolsward, Boskoop, Delfland, Geertruiden-
berg, Graft, Groet, Hazerswoude, Hoogkarspel, Kampen, Katwijk
(beide en) met 't Zand, Krimpen aan de Lek, Leeuwarden, St. Maarten,
Valkoog en Eenigenburg, Maasland c. a., Maastricht, Marken, Middel-
harnis, Nieuwpoort, Noordwijk, Nijmegen, Oudewater, Putten en Voorne,
Rhenen, Rijnland, Rijnsburg c. a., Schoonhoven, Schoorl en Kamp,
Sommelsdijk, Steenbergen, Terschelling, Texel, Velzen, Vianen en
Ameide, Vlieland, Voorschoten, Westwoud, Wijk-bij-Duurstede, IJsel-
monde, Zwolle en Zijpe, hoewel „ondanks alle aangewende pogingen"
geen archieven konden worden opgespoord of iets naders werd ge
vonden. Wel had de Commissie in eenige schepenarchieven ontdekt,
dat op enkele plaatsen, bijv. te Kampen en Zwolle, „toezigt werd
uitgeoefend op het beleid van voogden", doch van „eigenlijk gezegde
wees- of momboirkamers" vond zij niets: „Voorzoover die instellingen
werkelijk hebben bestaan, zijn zij hiervan meenen wij ons overtuigd
te mogen houden reeds voor geruimen tijd ontbonden of opge
heven", zoo meende de Commissie, zoodat zij zich van verdere
nasporingen had onthouden.
Echter kreeg de Commissie eenige onverwachte hulp van de
Later bleken vele dezer archieven door de hulp van de zijde van het provin
ciaal toezicht toch weder aan den dag gebracht.