89 88 naar de vredegerechten worden overgebracht, een gebod, dat echter slechts hier en daar werd ten uitvoer gelegd In Holland schijnt die maatregel niet te zijn toegepast, althans men vond er in 1852 de archieven nog ter plaatse, ook daar, waar geen Kamer van Liquidatie noodig was geweest. Het herstel van ons volksbestaan eischte, in afwachting van een geheel nieuwe wetgeving, gedurende eenige jaren de handhaving der oude, die het Fransche bewind ons had geschonken. Daar de sympathie voor de weeskamers in de Nederlansche gewesten nog steeds niet was gedoofd, doch een wettelijke grond voor haar handhaving evenmin bestond, bleven zij slechts als sluimerende organisaties voortbestaan, zonder dat daaraan echter nieuw leven werd ingeblazen. Zij waren voortaan, tot tegen het midden der eeuw aan haar werkzaamheid een einde werd gemaakt, niet meer dan instellingen tot vereffening der oude weeszaken. In het ontwerp van het Burgelijk Wetboek, zooals het in opdracht des Konings door een commissie van drie, waarin Kemper de leidende gedachte vertegenwoordigde2),, in 1815 was samengesteld en den 5<Jen Maart 1816 bij den Koning ingediend, werd, geheel in overeen stemming met de in de Noordelijke provinciën heerschende begrippen, de oppervoogdij aan de civiele rechtbanken opgedragen over alle minderjarigen, die onder haar rechtsgebied onder voogdij kwamen. Deze materie, in den 16en titel van het le boek behandeld, werd derwijze geregeld, dat het aanstellen van voogden en het bevestigen er van, het houden van toezicht op hun handelingen en het tot hun plicht brengen van de nalatigen door die rechtbank werd behartigd (art. 674 en 675). In plaatsen, waar weeskamers bestonden, zou deze oppervoogdij aan haar worden overgedragen, tenzij deze bij uitersten wil waren uitgesloten, in welk geval de rechtbank, die niet kon uitge sloten worden, die taak bleef vervuilen, (art. 676 en 678. De rechten en verplichtingen der weeskamers zouden, in verband met de be palingen der wet op het stuk der voogdij, door keuren worden geregeld, (art. 677).3) Dit „ontwerp van een echt nationaal burgerlijk wetboek, gegrond op voorvaderlijke regten, oudnederlandsche zeden, gewoonten en begrippen"4) zou echter stranden op den tegenzin van het Zuiden. Bij het tractaat van Weenen van 9 Juni 1815 was België met de /aarverslag R, A. Zeeland 1909; LASONDER, De Archieven der Rechtbanken etc. Leiden 1914) Inl. 2) C. VOORDUIN, Geschiedenis en beginselen der Neder/, wetboeken. I (Utr. 1837), blz. 29, 37. 3) Als boven, blz. 48. 4) Als boven, blz. 71. Noordnederlandsche provinciën vereenigd. Het ontwerp voor het B. W. werd thans in handen gesteld van een commissie, bestaande uit gedelegeerden van het Zuiden die over het geheel weinig sympathiek stonden tegenover deze regeling en alzoo, na in een uitgebreide memorie tal van grieven te hebben ontwikkeld, aan den Koning voorstelden het ontwerp terug te nemen2). Deze bleek daartoe echter niet genegen en zond het ontwerp met de door de zuidelijke com missie gemaakte opmerkingen door naar den Raad van State3), die daarin aanmerkelijke wijzigingen voorstelde. Ten aanzien van de voogdij, bij het ontwerp van 1816 aan de rechtbanken en weeskamers toevertrouwd, onder handhaving van de oude bevoegdheid der erflaters om bij testamentaire beschikking de laatste uit te sluiten, was thans voorgesteld Ie. dat de oppervoogdij aan de gemeentebesturen of, waar dit wenschelijk bleek, op voordracht van deze aan de weeskamer zou worden toegekend, volgens reglementen, door den Koning goed te keuren 2e. dat die oppervoogdij nimmer zou bestaan in eigenlijk beheer of bewaring der bezittingen van minderjarigen, maar alleen in het oppertoezicht op de voogden, door de oppervoogdij gesteld; 3e. dat zij nimmer kon worden uitgesloten, in strijd met hetgeen voorheen met de weeskamers het geval was geweest en welke bepaling uit de oude rechterlijke opvattingen tijdens de Republiek door de commissie was overgenomen.4). Dit ontwerp werd den 17den November 1819 voor een deel, den 22sten November 1820 in zijn geheel aan de 2e Kamer aangeboden,5) vergezeld van een uitgebreide toelichtende memorie, die ook met betrekking tot de weeskamers een merkwaardige passage inhield. „Ten aanzien van een groot punt aldus deze toelichting hebben de ontwerpers gemeend eene weldadige instelling, welke te voren aan al de Nederlanden gemeen was, te moeten herstellen; het is de bepaling van het oude Nederlandsche regt, waardoor overal het burgelijk bestuur verplicht was een wakend oog over het lot der minderjarigen binnen hun (sic.) ressort te houden, hetzij dan dat dit in kleinere gemeenten door het bestuur zelf of eene commissie daaruit geschiede (sic.), hetzij dat dit in grootere gemeenten plaats Als boven, blz. 73, 76. 2) Als boven, blz. 78, 82. 3) C. VOORDUIN, Geschiedenis en beginselen der Neder!, wetboeken, I (Utr. 1837), blz. 123. 4) Als boven, blz. 147. 5) Als boven, blz, 191.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1935 | | pagina 6