84
volgden daarin later het voorbeeld der grootere, waaruit blijkt, dat
het niet de behoefte aan beperking der werkzaamheden was, die
de gerechten in deze richting stuwde. V^at dan wel de reden is,
blijkt uit den aanhef van tal van weeskamerordonnantiën, zooals die
in de memorialen van het Hof van Holland zijn geregistreerdde
uiterst geringe zorg n.l. der plaatselijke gerechten voor het materieel
belang der verweesde jeugd. Zoo spreekt de keur voor de weeskamer
voor Maasland, Dorpambacht, Hodenpijl, Pijnacker, Kethel, Hof van
Delft, Vrijenban en ^Voudharnasch bij de aanvrage der vernieuwing
van „crancken toesicht" (29 Mei 1581, 8e mem. Ernst, fol. 116 vo)
en dat was mede de nadrukkelijk vermelde oorzaak, dat het baljuw
schap Rijnland voor de stichting van een eigen weeskamer (met een
keur van 1586) zorg droeg, waaronder alle dorpen onder dat rechts
gebied ressorteerden, met uitzondering echter van de ambachts
heerlijkheden, waarvan de bezitters zelf bevoegd bleven een eigen
kamer te stichten en een keur aan den Hove ter bevestiging voor
te dragen, zooals bij Statenresolutie van 23 Januari 1587 (zie ook
2e mem. Hanneman, fol. 1 18) uitdrukkelijk werd vastgesteld. Echter stond
de baljuw van Rijnland aan de plaatselijke besturen op hun verzoek
toe een eigen weeskamer te stichten, meestal op grond hiervan, dat
gedurende de wintermaanden de toestand der wegen de communicatie
met Leiden, waar de schepenen ter Rijnlandsche weeskamer de opgave
van weeszaken moesten doen, niet mogelijk maakte. Dit toch wordt
aangevoerd als motief bij de stichting van de weeskamer te Kudel-
staart, Nieuwveen en Zevenhoven, toen deze in 1617 de bekrachtiging
van hun gemeenschappelijke ordonnantie bij den Hove aanvroegen.
(5e mem. Duyck, fol. 71). 2) Dezelfde gedachte had vrijwel alle plaatse
lijke gerechten in Rijnland tot dien stap gedreven en Van Leeuwen
vertelt dan ook Costumen van Rijnland, ed. 1667, blz. 372), dat „tselve
doorgaens op alle de dorpen in 't bysonder is ingevoert". Baljuw en
mannen van Schieland hadden eveneens de zorg voor de wees
goederen gecentraliseerd, zooals zij ook ten behoeve van de zorg
85
voor de desolate boedels een ordonnantie hadden ontworpen en aan
den Hove ter goedkeuring voorgedragen (7e mem. Ernst fol. 208). Deze
weeskeure wijst echter, al regelde ze het toezicht op de voogdij, met
op het bestaan van een centrale weeskamer, maar gaf alleen de
regels, waaraan de plaatselijke kamers zich te onderwerpen hadden.
{Keuren en Ordonnantiën van Schieland, ed. 1739, blz. /8 e.v., zie
verder H. de Groot, Inleidinge -, uitg. S. J. Fockema Andreae d
blz. 34). Soortgelijke weeskeuren voor Delfland zijn opgenomen onder
de Keuren en Ordonnantiën van dat baljuwschap, uitg. Maassluis
1765 (artt. 110-112) en de Delftsche uitgave van 1670 (art. 88 e.v.),
die echter evenmin op het bestaan van een centrale weeskamer voor
Delfland wijzen.
Weeskamers, zooals die, welke hier voor Zuid-Holland in enkele
trekken zijn geschetst, vond men tijdens de Republiek der Vereemgde
Nederlanden en in de opvolgende phasen tot het koningschap ver
spreid over geheel Holland en Zeeland, enkele in Utrecht en het
vroeger tot Holland behoorende gedeelte van Noord-Brabant, terwijl
eenige plaatsen in Gelderland, Overijsel, Groningen en Limburg het
bewijs leveren, dat het Hollandsche systeem van inmenging daar -
zij 't dan in beperkten vorm - eenigermate toepassing gevonden
had. Voor een overzicht van de plaatsen, waar deze weeskamers
gevestigd moeten zijn geweest, ontbreekt hier de plaatsruimte. Het
zou bovendien uiteraard een opsomming worden, die slechts van
twijfelachtig nut zou zijn.
Toen in 1795 de opgekomen revolutie een einde had gemaakt
aan tal van instellingen, die gedurende de Republiek der Vereemgde
Nederlanden een ongeschokt bestaan hadden genoten, bleven de
wees- en momboirkamers als nuttige instellingen in stand, thans
echter, geheel in overeenstemming met het unitaristisch beginsel,
dat ook de grondwet van 1798 beheerschte, onder centraal gezag.
De provincie als zelfstandig territoir had afgedaan, de republiek had
haar plaats ingenomen. Nauw toch was de eerste staatsregeling den
23en April 1798 in de grondvergaderingen goedgekeurd en den len Mei
in de Constitueerende Vergadering als zoodanig geproclameerd, of
bij de vergadering van het Intermediair-Administratief Bestuur van
het voormalig gewest Holland kwam den len Juni het bericht ter
tafel, dat „alle weeskamers in het gemeenebest" met de wees
meesters en de verdere geëmployeerden onder het opperbestuur
van den Agent van Justitie waren gesteld.
De wet van 13 April 1807, regelende het bestuur der gemeenten,
legde bij artikel 40 „het bestuur van de politie, de behandeling der
Een enkele maal doet deze ontwikkelingsgang een stap terug. Zoo werd
bnv. op verzoek van schout en gezworenen van Noordwijk de 1 Dec. 1643 geappor-
beerde weeskamer (3e mem. ROLLAND fol. 176) in 1646 door den heer weer ingetrokken.
2! Deze ordonnantie voor de Rijnlandsche weeskamer zal waarschijnlijk als
leidraad voor de samenstelling der plaatselijke ordonnanties hebben gediend, waardoor
m zekere mate uniformiteit werd verkregen. Toen in 1615 de Alkmaarsche ordonnantie
met eenige door het Hof voorgeslagen wijzigingen werd goedgekeurd, adviseerde dit
college onder datum van den 21 en September, dat de Staten „een generale ordonnantie
van weesrecht en weescamer" zouden doen samenstellen, omdat „alle die verscheyden
ordonnantiën van weesmeesteren elcx altoos wat nyeuws behelsen naar de concepten
ende consideration, die de luyden hebben, die deselve compileren, sulcx dit in langheyt
van tyden nyet dan tot confusie sal comen te strecken." (Missiven 6 fol. 48).