82
te werk gaan volgens de voorschriften. De algemene archivaris te
Rome moet immers de lijst van alle kloosters en inrichtingen der
Orde bijhouden, welke lijst hij om de zes jaar in druk doet verschijnen.
De provinciale archivarissen moeten verschillende boeken bewaren,
waarin van tijd tot tijd het voorgeschrevene opgetekend wordt, zoals
b.v. de namen van nieuwe leden der Orde, terwijl de archivarissen
der afzonderlijke kloosters o.a. tot taak hebben al het vermeldens
waardige aan te tekenen, dus met andere woorden de kloosterkroniek
bij te houden. Dat zijn hoogst noodzakelijke aangelegenheden, maar
de taak van een archivaris is toch wel ietwat anders.
Dat een chronologus, ook wel annalista genoemd, tegenwoordig
veel in de kranten vindt, kan ik niet ontkennen. Men houde echter
steeds een scherpe grens tussen het ambt van archivaris en dat van
chronologus, opdat de oude archieven niet verwaarloosd worden.
DAVID DE KOK o.f.m.
Het afstervingsproces der weeskamers en de liquidatie
van haar zaken.1)
(Voorafgegaan door een kort overzicht van het ontstaan dier
Kamers in Holland.)
Sedert het midden der 14de eeuw blijkt de voogdijzorg over de
weeskinderen, wanneer daarin niet bij uitersten wil was voorzien,
door de landsheeren allengs te zijn afgestaan en gesteld in handen
83
van de familie, zooals later blijkt onder directe controle van de
overheid of van een overheidsorgaan. Met uitzondering van eenige
kleine heerlijkheden langs de grens was deze overdracht van het
toezicht voor bijna geheel Holland weldra geregeld, zoowel voor
„Zuid"- als voor „Noord-Holland", voor „Kennemerland" en het „land
van Voorne". Voor „Zuid-Holland" gold als zoodanig het privilege,
door Margaretha op Woensdag 10 Mei 1346 aan „onse goede luyden
van Zuyt Hollandt" verleend (Van Mieris II, blz. 708), op het z.g.n.
„Noord-Holland" had betrekking haar privilege van „des Sondachs
na des H. Assensionisdach" (28 Mei) (Van Mieris II, blz. 713),2) op
„Kennemerland en Kennemergevolg" dat van Vrijdaegs nae Heyligen
Ascensionisdach (26 Mei), beide van hetzelfde jaar (Van Mieris II,
blz. 711), terwijl voor Voorne eenzelfde toestand reeds in 1343
geschapen was blijkens al. 23 van het privilege van Dirk van Montioie
en Machteld van Voorne van Dinsdag na St. GREGORiusdag van dat
jaar (18 Maart), waarin regelen voor de belegging der weesgelden
werden gesteld. (Alkemade en Van der Schelling, Handvesten en
Privilegiën van Brielle en Voorne, no. XXXIV, blz. 24). Werd het
toezicht van schout en schepenen op het beleid der voogden in het
evengemelde Voornsche privilege van 1343 reeds terstond vastgelegd
(den 10en April 1443 door Frank van Borselen nader geregeld, ibid. Ib
no. LXXVI, blz. 69), den 3en Mei 1355 had Willem V de stad Delft
met een privilege begiftigd, waarbij de stad aan vier raden het
voogdijschap over alle weeskinderen zou kunnen opdragen (Register
E L 25, fol. 64, Leenk. no. 23), op SiNTERCLAEsdach 1389 (6 December)
door Albrecht nader aangevuld (Lib. II1I Aelbrecht Cas E fol. 305 vo,
Leenk. no. 50). Den 20en Augustus 1412 werd aan Rotterdam door
de grafelijkheid het recht verleend door den magistraat de voogdij
te doen waarnemen, indien geen geschikte verwanten daartoe te vinden
bleken (Privilegia I Cas K. fol. 110 vo, Leenk. no. 55). Het cedeeren van
deze macht aan daartoe aan te wijzen personen (weesmeesters) had
toen te Delft reeds plaats gehad (1355), terwijl de plaatselijke ge
schiedschrijving er melding van maakt, hoe dit in het algemeen een
eeuw later elders geschiedt (Leiden 1450, Den Haag 1452, Gouda
1460). Zoo zien wij, dat de ontwikkeling der voogdij, een enkele
uitzondering daargelaten, langs de lijn: grafelijkheid familie
plaatselijk gerecht weesmeester zich in het algemeen gedurende
de eerste helft der vijftiende eeuw voltrekt. De kleinere plaatsen
Deze studie dankt haar ontstaan aan een onderzoek, ingesteld tot vaststelling
van het bestaan van weeskamerarchieven in de verschillende gemeenten van Zuid-
Holland, teneinde uitvoering te geven aan art. 19, le lid der Archiefwet in verband
met het K. B. van 19 April 1929 (St.bl. no. 171). Mede als bron hebben voor de samen
stelling gediend de jaarverslagen van de „Alg. Commissie van Liquidatie der zaken
van de voormalige Wees- en Momboirkamers", zooals die onder de bijlagen der
„Handelingen' van de Ie en 2e Kamer zijn te vinden, n.l.Verslag 1852 (Handelingen
1852-'53, Bijlage blz. 504), 1853 (1853 '54, B. blz. 467), 1854 (1854-'55, B. blz. 423),
1855 (1855- '56, B. blz. 518), 1856 (1856 '57, B. blz. 617), 1857 (1857 '58, B. blz
698), 1858 (1858-'59, B. blz. 786), 1859 1859 '60, B. blz. 532), 1860 (1860-'61,
B. blz. 751), 1861 (1861 -'62, B. blz. 813), 1862 (1862-'63, B. blz. 1152), 1863 1863-'64,
blz. 1215), 1864 1864 '65, B. blz. 1242), 1865 (1865-'66, B. blz. 1374) 1866
(1866 '67, B. blz. 294), 1867 (1867 '68, B. blz. 142), 1868 1868 '69, B. blz. 925),
1869 (1869 - 70, B. blz. 1460), 1870 (1870 - 71, B. blz. 1283), 1871 (1871-72, B. blz
1795), 1872 (1872-73, B. no. 128), 1873 (1873 - 74, B. no. 119), 1874 (1874 - 75,
B no. 1481875 (1875 - 76, B. no. 160), 1876 1876-'77, B. no. 189), 1877(1877 - 78
f- Qno',164i 1878 <1878-79, B. no. 128), 1879 (1879-'80, B. no. 144); Eindverslag
(1880— 81, o. no. 43), terwijl het archief der Commissie en dat van het Departement
van Financiën met welwillende beschikking van den Minister de verdere bouwstoffen
leverden. Het geheel maakt een einde aan de legende, volgens
welke de Zuidhollandsche weeskamerarchieven spoorloos
zouden zijn verdwenen.
Ouder is het privilege van ]AN VAN HENEGOUWEN, gegeven aan Dordrecht
11 Nov. 1303, vermeld bij VAN DE WALL, I, blz. 122 e.v., inhoudende een plaatselijk
toezicht op de voogden.
2) Gr. Plbk. V, blz. 713. Is daar gegeven op Vrijdag na Hemelvaart, 26 Mei 1346.