146
zijne rechten, hoe ook verminkt en beknot, niet te eenenmale teloor
konden gaan. In het boek van Dr. Post wordt hierop naar mijne
meening te weinig nadruk gelegd, doch uiteraard hangt dit samen
met het door den schrijver ingenomen standpunt ten aanzien van de
geschiedenis der katholieke kerk in deze landen na de Reformatie.
Dat bij de kanunniken geen principieel verzet tegen de pauselijke
reservatierechten werd gevonden (blz. 200), komt mij voor, wat te
sterk te zijn uitgedrukt, vooral wanneer men in aanmerking neemt,
dat nog het concilie van Basel (1431—1437) de bisschopskeuze aan
de kathedraal-kapittels terug gaf, terwijl volgens de Concordata Ger-
maniae, waarvan het laatste in 1448 gesloten werd, de benoeming
door den paus slechts bij uitzondering en in geval eener „causa
rationabilis et evidens" zou mogen plaats vinden.
Ook de standen wisten geleidelijk invloed bij de bisschopsver
kiezingen te verkrijgen, natuurlijk op deze wijze, dat zij evenals de
naburige landsvorsten voor eenen bepaalden candidaat stemmen
trachtten te verwerven. Op duidelijke wijze en met een overvloed
van feitenmateriaal heeft de schrijver ons het verloop dezer verkie
zingen geschetst. Na de overdracht van de temporaliteit door den
elect Hendrik van Beieren aan Karel V in 1528 had die handeling
een deel van haar belang verloren, maar toen was de Bourgondische
macht reeds zoo hoog gestegen, dat alle invloed in haar was ge
concentreerd. Als hertog van Brabant en graaf van Holland verkreeg
Karel V het „jus nominandi", maar thans behielden de kapittelen
eveneens hun kiesrecht, zij het ook, dat, zoo zij al de bevoegdheid
tot weigering van een voorgedragen candidaat hadden, dit toch
nooit is voorgekomen. Daarvoor is de nieuwe maatregel ook te kort
van kracht geweest,
De schrijver heeft zijn boek beëindigd bij de verkiezing van den
laatsten bisschop, Georgius van Egmond, in 1535, omdat diens opvolger
op den Utrechtschen zetel, Frederik. Schenck van Tautenburch, de
eerste aartsbisschop is geweest. Waarom de beschrijving van de dan
geldende voorschriften niet meer tot des schrijvers taak kon behoo-
ren, is niet duidelijk, want de nieuwe regeling sloot zich, gelijk hij
zelf ook opmerkt, volkomen bij de oude aan, en vond eerst door de
Reformatie hare onderbreking. M.i. was er dan ook alle aanleiding
geweest om deze verhandeling af te sluiten bij de verkiezing van
den eersten en laatsten aartsbisschop vóór de Reformatie.
In het begin van het boek bevindt zich eene vrij groote lijst van
aan te brengen verbeteringen. De gebruiker zij er op bedacht, dat
ook na al deze correcties nog verschillende vergissingen in den tekst
schuilen. In het bijzonder met de Geldersche geschiedenis en de
147
graven en hertogen van dit gewest staat de auteur op een gespannen
voet. Is te Rome de litteratuur dienaangaande slecht vertegenwoor
digd? Op deze bepaald storende vergissingen wil ik hier nog de
aandacht vestigen. Op blz. 102 regel 14 van boven wordt gezegd,
dat vóór 1393 geen Geldersche graaf bij de verkiezingen mede
werkte. De Geldersche landsheer had echter reeds in 1339 den hertogs-
titel verkregen. Op blz. 120 regel 22 van boven verschijnt een hertog
Eduard IV (sic) ten tooneele. In plaats van deze imaginaire figuur
de eenige Eduard regeerde van 1361 —1371 is hertog Willem I
bedoeld. Op blz. 127 regel 9 van onderen Iaat de schrijver het
Guliksche huis zelfs met hertog Eduard IV uitsterven. Dit geschiedde
evenwel in 1423 met den dood van hertog Reinald IV. Op dezelfde
bladzijde regels 6 en 4 van onderen wordt als diens opvolger hertog
Adolf van Egmond genoemd, waarbij dus de zoon met zijnen vader
Arnold wordt verward. Met deze beide hertogen, wier regeerings-
jaren in het eerste het beste schoolboekje zijn na te slaan, ligt
Dr. Post ook verder overhoopzoo wordt eveneens op blz. 135
regel 3 van onderen en blz. 143 regel 3 van boven de zoon in de
plaats van den vader vermeld. Op blz. 153 komt dan plotseling
hertog Arnold te voorschijn, maar met den on-Gelderschen voor
naam Arnoud. Slaat men den klapper na, dan blijken Eduard IV en
Arnold er niet in voor te komen, en Adolf alleen op blz. 127, waar
niet hij, maar zijn vader wordt bedoeld. Trouwens, de zoon heeft
geen aanleiding gehad zich met eene bisschopsverkiezing te bemoeien,
want gedurende zijne regeeringsjaren (1465—1471) en tien jaren zoo
wel vóór als na dien werd de Utrechtsche bisschopsstaf door David
van Bourgondië gevoerd.
Wetenschappelijke werken als deze hebben meestal niet een zoo
groot debiet, dat zij ook maar éénen herdruk beleven. Mocht dit
het geval zijn, dan hoop ik, dat de auteur bij het gebruik van deze
verbeteringen ze niet als kleingeestige aanmerkingen zal beschouwen,
maar als uiting van mijne belangstelling in zijn werk, dat in de groote
lijnen zulke uitnemende kwaliteiten bezit. A. j. VAN DE VEN.
Berichten.
Algemeen.
Nieuw lid van het Historisch Genootschap. - Als nieuw
benoemd lid uit archiefkringen is ditmaal alleen te vermelden Mej. P. BEYDALS, te Delft.
Rijksarchieven.
Algemeen Rijksarchief. - Op 30 januari j.l. is te Arnhem op 73-jarigen
leeftijd overleden de heer C. BETH, oud-hoofdcommies bij het Algemeen Rijksarchief.