144
uiteindelijk was opgedragen, en dat bestond uit de vijf Utrechtsche
stadskapittelen en de aartsdiakenen van Arnhem, Deventer, Emmerik
en Oldenzaal. Van verschillende zijden reeds is op deze nieuwe theorie
de aandacht gevestigd, en het is dan ook dit deel van het boek,
dat bij de lezing het meeste opvalt en het langste bijblijft.
De oudste vorm van bisschopsverkiezing door clerus ac populus,
in samenwerking van geestelijken en leeken dus, bij welke ook de
laatsten meestemden, heeft te Utrecht waarschijnlijk nooit plaats
gevonden om de eenvoudige reden, dat de practijk hen reeds ten
tijde van de instelling van het bisdom van eene medewerking metter
daad had uitgesloten en tot applaudisseerende omstanders had ver
laagd. Het concordaat van Worms (1122) regelde den invloed van
den Keizer, die, aangezien het ook hier de benoeming van één der
Rijksvorsten betrof, daarom voortaan den scepter als symbool der
wereldlijke macht aan den Utrechtschen bisschop zou overdragen.
Het was dus de geestelijkheid, die in de oudste tijden van het
Utrechtsche bisdom den nieuwen bisschop verkoos. Op welke wijze
dit kiescollege was samengesteld, is eigenlijk niet bekend. Eerst bij
de beschrijving in het Rechtsboek van den Dom, dat uit de eerste
helft der 14e eeuw dateert, krijgt men vasten grond onder de voeten.
Aangaande het gebeurde in den overgangstijd nam men tot nog toe
algemeen aan, dat te Utrecht eene zelfde ontwikkeling zou hebben
plaats gehad als men elders kon waarnemen, nl. eene geleidelijke
beperking van de kiezers tot het Domkapittel, waarna dan een uit
breiding van het kiescollege met een deel der omstanders zou hebben
plaats gevonden. Een afzonderlijke moeielijkheid gaf hier de kathedraal
kwestie en de verhouding tusschen de kapittels van Dom en Oude
munster. Voor deze laatste twee bracht de dissertatie van Tenhaeff
de oplossinghet Domkapittel was ouder dan de kerk, waarin het
was gevestigd, en waarheen het uit de vroegere kathedraal, nl. de
kerk van Oudemunster, was verhuisd. Bij deze laatste echter was de
toestand omgekeerd hier was de kerk het oudst, want zij was de
oorspronkelijke kathedraal, maar het er in gevestigde kapittel was
eene jongere formatie, Tusschen de kapittels van Dom en Oudemunster
bestond eene „specialis fraternitas", en ook daarom was er aan
leiding om te veronderstellen, dat zij bij de bisschopskeuze aanvan
kelijk hadden samengewerkt, terwijl dan de andere binnen de stad
Utrecht gevestigde kapittels en de vier proosten-aartsdiakenen van
Arnhem, Deventer, Emmerik en Oldenzaal er later in geslaagd zouden
zijn tot het kiescollege toegang te verkrijgen. Terloops wijs ik er op,
Diplomatische studiën over Utrechtsche oorkonden der Xe tot Xlle eeuw.
Prft. Utrecht 1913.
145
dat er geen sprake van is, dat de vier kapittels, van welke de ge
noemde aartsdiakens tevens de proosdij bekleedden, ooit bij de
bisschopskeuze zouden zijn betrokken geweestHet Rechtsboek
van den Dom kent dan ook alleen dezen functionarissen toegang tot
het generale kapittel toe.
Wanneer men aannam, dat ook te Utrecht de practijk van elders
was toegepast, zou deze bij de vorming van het generale kapittel
eene schrede terug hebben gezet op den reeds afgelegden weg. In
het boek van Dr. Post wordt thans duidelijk en afdoende beredeneerd,
dat de ontwikkeling anders moet geweest zijn, nl. zoo, dat juist de
laatste schrede op den weg naar de uitsluitende uitoefening van het
kiesrecht door het Domkapittel te Utrecht nooit is geplaatst. Heeft
deze theorie op zich zelve reeds de bekoring van den eenvoud, ook
de door Dr. Post aangevoerde argumenten schijnen alleszins afdoende,
zoodat wij kunnen aannemen, dat te dezen aanzien het laatste woord
thans gesproken is. Met opzet heb ik de door Post gegeven ver
klaring van het optreden van het generale kapittel wat uitvoerig
behandeld, omdat deze, gelijk boven reeds werd opgemerkt, mij voor
komt het belangrijkste gedeelte van zijn boek te zijn.
In het vervolg van zijn werk gaat de schrijver aan de hand van
vele gedrukte en geschreven bronnen na, hoe verder het verloop der
bisschopskeuzen te Utrecht is geweest. Wij zien daar opnieuw en
nog eens met tal van bijzonderheden, hoe bij de bisschopsverkiezingen
de invloed der naburige landsvorsten zich gelden liet, een invloed,
waarin men de laatste resten van het kiesrecht van den populus kan
herkennen. Hetgeen ons de schrijver dienaangaande mededeelt, be
vestigt ons het beeld, dat ons elders reeds was geschetst naar aan
leiding van den (gewaanden) dood van bisschop Frederik van Baden 2).
Het feit, dat de bisschop van Utrecht behalve den kromstaf ook het
zwaard te voeren had, veroorzaakte bij elke verkiezing opnieuw „eene
hoog-politieke bedrijvigheid"3). Want aan hun recht van verkiezing
van den bisschop hielden de kapittelen hardnekkig en angstvallig vast.
Vreemde landsheeren, aan de grenzen van het Sticht gevestigd, mochten
trachten hen te beïnvloeden, het pauselijk gezag te Rome, dat meer
en meer tot centraliseeren geneigd bleek, en reeds nu den grondslag
legde voor een ontwikkeling, die nog vele eeuwen vorderen zou,
mocht de benoeming aan zich trachten te trekken, het college, dat
den Utrechtschen bisschop te verkiezen had, heeft altijd gezorgd, dat
Vgl. Bijdragen voor Vaderlandsche geschiedenis en Oudheidkunde, 1935,
blz. 241 -242.
2) Door Mr. De Bussv in het Jaarboekje van Oud-Utrecht, 1924, blz. 103-112.
3) 1. a. p. blz. 104.