108
met behulp van een inspecteur, op de archieven van gemeenten en
waterschappen, dat allerminst een tijdelijk karakter draagt. De amb
tenaren daarentegen, die voor archieven van Rijksinstellingen buiten
de Rijksarchiefdepots hebben te zorgen, zijn slechts toevallige, tijdelijke
archiefbeheerders, die wachten op een bevel van hoogerhand om die
archieven aan de Rijksarchivarissen over te dragen. In dat opzicht
zijn de archieven der Provinciale Besturen met die van Rijksinstel
lingen gelijk te stellen.
Aan Dr. Van de Ven is dit verschil niet ontgaan, maar hij ziet
er geen reden in, waarom de inspectie, die voor de eerste categorie
van archieven is ingesteld, niet zou kunnen worden uitgebreid tot
de tweede. Hij loopt zelfs in zijn ijver voor het goede doel zoo
gemakkelijk over het principieele verschil heen, dat hij in bepaalde
gevallen een provincialen ambtenaar met de inspectie van rijks
archieven belast zou willen zien.
Over dien nieuw in te stellen inspectiedienst zou ik in de eerste
plaats dit willen opmerken, dat, indien daardoor werkelijk iets zou
kunnen worden bereikt ten gunste van de nog niet naar de Rijks
depots overgebrachte archieven, dit mede ten gevolge zou hebben
een ongewenschte bestendiging van den overgangstoestand, waarin
zij zich bevinden. Mijn voornaamste bezwaar is echter juist, dat ik
van die inspectie niet veel ten gunste van de archieven verwacht.
Het behoort niet tot de competentie van den Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen, maatregelen te nemen met betrekking
tot nog niet naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen overgebrachte archie
ven van takken van dienst, die onder andere Departementen van
Algemeen Bestuur ressorteeren. Dientengevolge zouden voorstellen
van den rijksarchivaris-inspecteur in de meeste gevallen tot veel
correspondentie aanleiding moeten geven, terwijl feitelijk ieder middel
om aan des inspecteurs eischen kracht bij te zetten zou ontbreken
wanneer het betrokken Departement eens een min of meer apathische
houding zou wenschen aan te nemen. Van de gedwongen overbren
ging van een slecht beheerd archief naar de Rijksarchiefbewaarplaats
tegen dubbele huurvergoeding, het bekende strafmiddel tegen gemeente
en waterschapsbesturen, die hunne archieven verwaarloozen, kan
natuurlijk in dit geval geen sprake zijn. Derhalve kan alleen door een
spoedige definitieve overbrenging van de door Rijksinstellingen ge
vormde archieven naar de Rijksdepots worden tegemoet gekomen aan
de door Dr. Van de Ven terecht geuite bezwaren. De toestand zou
behooren te zijn zooals hij reeds is in verschillende grootere ge
meenten verplichte overbrenging naar de archiefbewaarplaatsen van
alle stukken, die de administratie van het betrokken dienstvak niet
109
meer geregeld noodig heeft. Natuurlijk zouden desbetreffende
nieuwe voorschriften gepaard moeten gaan met een regeling, die
spoedige vernietiging van daarvoor in aanmerking komende stukken
mogelijk maakt.
Ik ga dus wel zoo ver met Dr. Van de Ven mee, dat ook ik in
de praktijk voorloopig nog geen einde zie aan den door hem gesig-
naleerden betreurenswaardigen toestand. Zelfs zou ik willen vragen:
Is onze Rijksarchiefdienst, die blijkens de inrichting van zijn gebouwen,
de eischen, bij de opleiding van zijn personeel gesteld, en de voor
schriften op het gebruik van de archieven tot dusverre veel meer
beoogt te zijn een wetenschappelijke dienst dan een verlengstuk van
de administratie, wel berekend voor de taak, die binnen korteren of
langeren tijd hem vrijwel geheel in beslag zal nemen? Zal die dienst
op den duur wel thuis behooren onder de afdeeling Kunsten en
Wetenschappen van het Departement van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen? Ik geloof, dat wij er niet genoeg van doordrongen
kunnen zijn, dat het Rijksarchiefwezen op een keerpunt staat, dat
beheerscht wordt door een opkomenden strijd van belangen tusschen
wetenschap en administratie op het gebied van archiefbeheer en
archiefverzorging. Wil men niet op verwarring aansturen en ook niet
het eene terwille van het andere verwaarloozen, dan onderscheide men
scherp en voortdurend twee dingen, die niet meer vereenigbaar zijn.
MARTENS.
Inspectie van de archieven der Rijksadministraties
noodzakelijk.
De Heer A. J. van de Ven heeft in de vorige aflevering een
kwestie aan de orde gesteld, welke zeer dringend een bevredigende
regeling behoeft.
Reeds lang is uitdrukkelijk erkend en de geest van onze Archiefwet
eist het, dat de stukken uit de archieven van 's Rijks administratieve
diensten naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen overgebracht behoren te
worden, zodra zij voor de lopende diensten hun actueel belang ver
loren hebben. Zowel ter bevordering van een goede gang van
zaken bij deze administratieve diensten als ter beveiliging van de
belangrijkste geschiedbronnen van de moderne tijd is het dringend
noodzakelijk, dat naar de geest van onze Archiefwet niet slechts
geschreven, maar vóór alles gehandeld wordt.
Onze Handleiding, 2426; FRUIN, De Archiefwet 1918, I, 36 37; III, 10