met de administratie der vele stichtingen, die oudtijds door de wees kamers werden beheerd, nog als levend archief te beschouwen is en onder direct toezicht staat van het „Bureau Eerediensten en Stichtingen", dat de taak van de Algemeene Commissie voor dit deel heeft overgenomen. Een terugblik op den arbeid en het heengaan der Commissie wekt gemengde gevoelens. Voor den buitenstaander, wiens aandacht alleen gericht was op de zeer spaarzame prestaties gedurende de laatste jaren, moge dat einde met voldoening zijn begroet, de ingewijde zal toch een gevoel van lichte onbevredigdheid over den gang van zaken moeilijk hebben kunnen terugdringen. Immers was het duidelijk, dat juist in het laatste jaar, dank zij mede de inspectiereizen van den Rijksarchivaris Van den Bergh, door Provinciale Staten belast met het toezicht op de gemeentearchieven, nog tal van weesboedelarchieven aan den dag waren gebracht en de gedachte vat dan post, of het louter toeval is, dat dit samenviel met de medewerking van den commies chartermeester Hingman aan den arbeid der Commissie en zijn inventarisatie gedurende de laatste maanden. Wel waren deze later ontdekte archieven betreffende het beheer van weesboedelzaken van veel minder belang en had hun vondst tot nieuwe oproepingen en uitkeeringen geen aanleiding gegeven, maar toch bood dat allerminst de zekerheid, dat een voortgezet onderzoek niet opnieuw tot ver effeningen van uiteraard kleinere ingebrachte nalatenschappen zou hebben geleid. Zeker is het intusschen, dat lang niet alle weesboe delarchieven zijn onderzocht en dat gegevens, ontleend aan de bij de Commissie ingekomen en door haar geretourneerde archieven, een onvolkomen beeld leveren van het aantal plaatsen, waar deze ar chieven nog bewaard bleken. Niet alleen, dat een gezet onderzoek in de memorialen van het Hof en de Statenresoluties voor Holland de zekerheid brengt, dat tal van ordonnanties voor weeskamers zijn gearresteerd voor plaatsen, waar de Commissie geen archief had gesignaleerd, de sedert opgemaakte inventarissen der gemeentelijke archieven wijzen een menigte stukken aan, die voor de kommissie vreemd zijn gebleven. Het ware dus wenschelijk geweest, dat na haar verscheiden een eenvoudig apparaat ten departemente ware gescha pen, dat ook in dat opzicht haar arbeid had voortgezet en de zekerheid had verschaft, dat de zaak grondig was afgedaan. Anderzijds verdient het opmerking, dat, wat door de Commissie was bijeengebracht, nog niet vanzelfsprekend wees op het bestaan van een weeskamer, d.w.z. het orgaan, belast met de zorg voor de aan weezen toekomende goederen, zooals dat tijdens de Republiek tot volle ontwikkeling was gekomen. Haar arbeid immers beoogde 107 slechts het aan den dag brengen van die plaatselijke overheidsadmi nistraties, welke van de zorg voor de ingebrachte weesboedels aanteekening hadden gehouden, onverschillig of dit was geschied door het college van weesmeesters, dan wel door den schout en een paar schepenen, die in deze functie waren opgetreden. Maar onafhankelijk daarvan moet worden erkend, dat de Commissie veel en goed werk heeft geleverd, ondanks de vele moeilijkheden, waarop zij stuitte en dat zij door de massa s genealogische gegevens, bij de desbetreffende boedels in de oproepingen in de Staatscourant vermeld, den weg voor de rechthebbenden heeft geëffend, die zonder haar serieuzen arbeid ongetwijfeld van de haar toekomende erflatingen verstoken waren gebleven. Is toezicht op andere dan gemeente- en waterschaps archieven gewenscht? Onder dezen titel heeft ons medelid Dr. A. J. van de Ven in de vorige aflevering van dit blad uiting gegeven aan zijn bezorgdheid voor archieven van Rijksinstellingen, die nog niet naar de Rijksarchief depots zijn overgebracht. Hij wijst op de verwaarloozing, waaraan die archieven, blijkens de ervaringen van archiefambtenaren, die er mee in aanraking kwamen, bloot staan, terwijl te vreezen is, dat verschillende administraties hare archieven nog geruimen tijd onder zich zullen moeten houden wegens gebrek aan plaatsruimte en aan personeel bij de Rijksarchieven. De tegenwoordige tijdsomstandig heden zijn voor de zoo noodige uitbreiding van de Rijksarchief- gebouwen niet gunstig. Wij zullen het er wel allen over eens zijn, dat Dr. Van de Ven niet zonder reden lamenteert, maar daarmede is niet gezegd, dat ieder onzer zonder meer zal moeten instemmen met de oplossing van de moeilijkheid zooals hij zich die denkt. In de archiefwet is het toezicht op de archieven van gemeenten en waterschappen alleen daarom aan een bijzondere regeling onder worpen, omdat die wet uitgaat van het beginsel, dat de genoemde archieven behooren te blijven berusten onder de besturen, die ze vormen. Die besturen hebben voor archiefbeheerders te zorgen en zullen er slechts bij uitzondering toe over kunnen gaan, hunne ver plichtingen, geheel of ten deele, af te schuiven op den Rijksarchivaris in hunne provincie. Vandaar het toezicht door het Provinciaal Bestuur, 106 's Gravenhage. SMIT. ]aarg. 1934/35, blz. 33 vlg,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1935 | | pagina 15