46 De ondergeteekende is verpligt zijnen geheelen bijval te geven aan de zeer uitgewerkte ontwikkeling, bij het rapport der Staats commissie voorgedragen wegens de aangelegenheid van verkregen kennis die, op 's Lands Hooge Scholen, der Studerende jeugd wordt bijgebragt; de ondergeteekende vermeent niet onbevoegd te zijn, om het groot belang van de bedoelde verkregen kennis, op prijs te stellen, juist wegens het gemis daarvan, en het gebrek aan gelegenheid om dezelve te verkrijgen die het bijzonder lot van den onder- geteekenden is geweest, verbonden met zijnen bijzonderen levensloop en de omstandigheden waarin hij zich, in zijnen jeugdigen leeftijd, bevonden heeft; maar met al het gevoel der hooge waarde, door den ondergeteekenden aan eene beschaafde en letterkundige opvoeding gehecht, kan de ondergeteekende daaraan, op grond van zijne eigen ondervinding, in verband tot het emploi van gegradueerde personen, geene andere uitwerking toekennen dan eene ontwikkelde vatbaarheid om te beginnen te leeren, wat op 's Lands Hooge Scholen niet geleerd kan worden, en daaruit zoude volgen dat gegradueeide personen die, na den volbragten academischen arbeid, na een bedaard en onpartijdig onderzoek, aan zichzelve, niet meer zouden willen toekennen, dan' juist de ontwikkelde vatbaarheid, waarvan zoo even gesproken is, bijzonder geschikt zouden zijn om voor den post van Commies, in aanmerking te kunnen komen; zoodanige gegradueerde personen zouden dan in vatbaarheid uitmunten, boven anderen die het bedoelde voorregt niet hadden genoten, en deze vatbaarheid zoude ongemeen gunstig werken op de gemakkelijkheid om zich alle de wetten en verordeningen eigen te maken die de algemeene Lands-administratie betreffen; om het belang te kunnen inzien der duidelijke kennis van het onderling verband en den overal werkenden zamenhang tusschen deze wetten en verordeningen, onderling; om hoogen prijs te leeren stellen op de uiterste nauwkeurigheid en de strengste orde, niet alleen wegens de denkbeelden in het algemeen, maar vooral ook wegens woorden en uitdrukkingen en derzelver onderlinge rangschikking, waaromtrent geen willekeur meer kan worden toegelaten; om het belang te leeren inzien van zindelijkheid en keurigheid van vorm en uiterlijke gedaante die zich zelfs uitstrekt, niet alleen tot stelling en rigting van letters en cijfergetallen, maar ook tot strepen en stippen; om de vaardigheid te verkrijgen om dadelijk, en met één oogopslag, eenheid en gelijkheid van verschil en verscheidenheid in zaken, voorschriften en bepalingen te kunnen onderscheiden, en om zich, eindelijk, de geschiktheid eigen te maken, om, dadelijk, bij elk voorkomend stuk de hoofdzaak van de neven- zaaken te kunnen afzonderen, en met de netheid van eenen geoe- 47 fenden toonkunstenaar, oogenbiikkelijk, gebrek aan overeenstemming te kunnen voelen, al is men ook nog niet in staat dit gebrek, in al deszelfs deelen, te kunnen aanwijzen of verklaren. Tot het verkrijgen van zoodanige geschiktheden kan de gemelde vatbaarheid, door het academisch onderwijs ontwikkeld, in het bij zonder leiden, en daarmede voorzien heeft de beschaafde en gelet terde jongeling, boven anderen, oneindig veel vooruit. Maar is het nu te verwachten dat, wanneer eens, op het gezag van Uwe Majesteit, de voorkeur wordt toegekend aan de gegradueerde personen, door de Staats-Commissie bedoeld, deze personen het daarvoor zullen kunnen houden dat zij, bij het intreden eener administratieve loopbaan, in de daad een nieuwe leerschool beginnen, oneindig ver schillende van het onderwijs dat zij het laatst hebben genoten, en hun, in vele opzigten, terugbrengende tot de veel vroegere onder- rigtingen, waarvan het verband tot de latere, niet door allen, op den regten prijs wordt geschat, en hoe verdwijnt, voor vele anderen dan niet de aanmoediging tot het verkrijgen van kennis en geschiktheid door vlijtige oefening en rusteloozen arbeid om zich, in de zaken van de algemeene lands-administratie, meer en meer bekwaam te maken, indien, in hunne schatting, de gegradueerden, bij voorkeur, hun immer in den weg moeten staan." Ondanks de heldere formuleering verwierp het genoemde K. B, Dassevaels zienswijze, „dat, aan den eenen kant, geene prohibitieve bepaling, tegen de verkiesbaarheid van gegradueerde personen, zouden behooren tot stand te komen, maar dat ook aan den anderen kant, geenerhande voorkeur aan den doctoralen graad, gehecht zoude behooren te worden." J. STEUR. Het afscheid van Dr. E. Wiersum als archivaris der Gemeente Rotterdam. Het aftreden van onzen oud-Redacteur Dr. E. Wiersum als archi varis der gemeente Rotterdam wegens het bereiken van den pensioen gerechtigden leeftijd met ingang van 1 Januari 1935 brengt er ons toe om hier, op een andere plaats in dit tijdschrift dan zulks ge woonlijk pleegt te geschieden, en uitvoeriger dan wij gewoon zijn, van dit feit melding te maken. Nadat in de N.R.C. van 31 December 1.1. een van veel waar deering getuigend artikel van een anonymus was verschenen, had op Zaterdag 12 Januari 1.1. - wegens familie-omstandigheden een week later dan oorspronkelijk in de bedoeling had gelegen in het

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1935 | | pagina 29