42
wordende gecustodiëerd, daaronder speciaal begrepen de archieven
van het Algemeen Bestuur dezer Landen tot en met den jare 1810
bn zorgt dat allen welke daarbij kunnen zijn geconcemeerd,
daaruit te allen tijde kunnen worden geriefd van alle zoodanige
Retroacta, als zij mogen noodig hebben."
Art. 10. „Aan particulieren echter zal uit het archief geene
visie of afschrift mogen gegeven worden zonder stellig verlof van
den Algemeenen Secretaris van Staat."
Art. 11. „Hij ziet toe dat geene stukken langer dan ééne maand
buiten het archief verblijven, en is verpligt op den eersten dag van
elke maand, aan den Algemeenen Secretaris van Staat een lijst te
overhandigen van de uitgegevene en niet geretourneerde stukken,
met aanwijzing van den persoon, onder wien dezelve berusten."
Nog bepaalde art. 13: „Noch hij, noch iemand van zijn huis2)
(sic) zal in de uitgave van eenige particuliere dagbladen of nieuws
papieren mogen zijn geïnteresseerd, noch door het schrijven of sup-
pediteren van eenige stukken daartoe de hand leenen."
Ruim een jaar had Dassevael zijn nieuwe hooge bureaupost
bekleed, toen de Honderd Dagen aanbraken. Dit was voor hem de
aanleiding om in een goed gesteld pamflet (Knuttel, nr. 23987) „Aan
mijne Landgenooten, bij de landing van Napoleon", op 15—16 Maart 1815
geschreven, aan te sporen tot strijd tegen „die Geweldenaar, zijne
banden ontkomen teneinde „Vrijheid, Onafhankelijkheid, Vaderland"
te beschutten tegen de dwinglandij.
De opbrengst van deze brochure werd ter beschikking gesteld
van de „Maatschappij te Amsterdam, opgerigt ter ondersteuning van
behoeftige Landgenooten, welke, door de gevolgen van den Oorlog,
hebben geleden".
Kort daarna, 12 Mei 1815, herdacht Dassevael zijn 25-jarig
ambtelijk leven, waarbij zijn vrienden, o.a. Siegenbeek, hem gedichten
opdroegen. Eenige maanden later werd hij bij K. B. van 27 September
h Dit doet ons twijfelen aan de juistheid van de mededeeling bij j. F
NOORDZIEK, Archiefwezen 1826-1852, met eene korte opgave van den inhoud van
eenige boekerijen ('s-Gravenhage 1853), dat de .archieven van het algemeen bestuur
van 1798-1810, na de inlijving naar Parijs zouden vervoerd zijn en in 1815 terug
gebracht, waarna zij, bij ontstentenis van een geschikte plaats in 's Rijks archieven,
geborgen werden in de localen der Staats-Secretarie. Ook als er wel plaats in 's Rijks'
archief geweest zou zijn, zouden deze archieven, vanwege hun onmisbaarheid voor de
Koninklijke regeering, in of nabij de Staatssecretarie geborgen zijn, evenzoo als zij
LODEWIIK naar Amsterdam gevolgd waren.
Deze bepaling kwam al voor in art. 17 der (ontwerp-)instructie voor de
Al gemeen e Secretaris van het Uitvoerend Bewind en in art. 19 van de instructie voor
de oriffier ter Staatssecretarij van de Raadpensionaris (1 Mei 1805). Zij gold ook
voor de algemeene Secretaris van Staat onder SCHIMMELPENNINCK (art. 13).
43
1815 nr. 14, k G 5 met ingang van 1 October benoemd tot
Secretaris der Algemeene Rekenkamer op een jaarlijksch traktement
van vijf duizend gulden. Tevens bleef hij bij voortduring belast met
de administratie van het „Weduwen-Fonds der Geëmployeerden op
de Bureaux van Algemeen Bestuur"; dit was een stichting van hem,
die hij tijdens de Fransche overheersching in het leven had weten
te houden, en waarvan hij tot aan zijn dood toe permanent bestuurder
zou blijven. Buitendien werd hem, onder toezicht van de Secretaris
van Staat, de redactie en de uitgave van de Koninklijke Almanak
opgedragen.
Uit dit benoemingsbesluit blijkt niet, dat hij toen nog Criffier-
Archivist der Staatssecretarie was. Vermoedelijk was hem reeds toen
als zoodanig ontslag verleend, hoewel een dergelijk besluit noch in
het gewoon, noch in het geheim archief der Staatssecretarie terug
gevonden is. Over de beweegredenen tot zijn ontslag tasten wij
evenzeer in het duister als over de datum. Eenig houvast biedt brief
nr. 323, die Falck 14 Februari 1816 aan de Koning zond (exhibitum
van die dag, nr. 67), waarin sprake is van de „declaratie van den
voormaligen griffier en archivist ter Staatssecretarie, S. Dassevael,
wegens de door hem ten dienste der Staats-Posterij sedert 1° juli
tot 30 September 1815 gedane uitgaven". Kort daarop werd bij
K. B. van 20 Februari 1816 nr. 58 op (de niet teruggevonden) voor
dracht van de Algemeene Secretaris van Staat, „zoolang de post
van Griffier en Archivist onvervuld zal blijven", aan de Eerste
Commies ter Staatssecretarie, Elias Schovel, een jaarlijksche grati
ficatie van zes honderd guldens toegestaan, betaalbaar „uit het
tractement voor dezen post gecontenteerd". Enkele jaren later, b.v.
26 Augustus 1819, was Elias Schovel waarnemend Griffier ter
Staatssecretarie,2) welk ambt hij definitief 3) bekleedde, toen Dassevael
Dit alleen door de Koning geteekende besluit werd te Brussel genomen;
vandaar de dubbele indiceering, ter onderscheiding van de ..Haagsche stukken der
Staatssecretarie, die alleen genummerd zijn.
2) Het doet daarom vreemd aan, dat hij b.v. een gelijktijdig afschrift van een
6 October 1817 genomen K. B. waarmerkte als „Griffier ter Staatssecretarie". Reeds
in |uli 1816 extraheerde hij in dezelfde hoedanigheid, zonder het provisioneel karakter
van 1819. Vgl. het schrijven van de eerste secretaris van het Kabinet des Konings,
De Mey van Streefkerk, van 18 luli 1816 nr. 1837 in „Papiers de Louis van
GOBBELSCHROY", tweede band (A. R. A. Brussel). De verzameling „papieren, afkomstig
van L. H. Elias Schovel (Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven, dl. XLVII,
1924, I, blz. 139) bevat als eerste nummer: „Stukken, onder hem berustende in zijne
qualiteit van griffier en archivist ter Staatssecretarie. 1814 Mei 21 1835 lanuari 1
Men bedenke hierbij evenwel, dat dit meest losse aanteekeningen zijn (o.a. ook van
Dassevael), die SCHOVEL gedeeltelijk al als eerste commies maakte.
3) Nog in 1820 staat onder een renvoy vanwege de Koning: „de Secretaris van
de Algemeene Rekenkamer, belast met de waarneming van de Directie der Staats-
Secretarie S. Dassevael.'