Mr. J. Acquoy.
30
bonden geweest, doch reeds in 1905 uit onze vereeniging getreden.
Wij hebben in hem dus geen medelid te betreuren, maar wel een
vakgenoot, die zich een positie van beteekenis heeft verworven in
de provincie, waar hij als zoodanig werkzaam was en ook nog werk
zaam is gebleven na zijn aftreden wegens het bereiken van den
65-jarigen leeftijd.
Als archiefambtenaar is Van Veen nooit meegegaan met wat
hij noemde de nieuwe richting. Voor de inventarissen volgens het
systeem der Handleiding heeft hij nooit eenige waardeering gehad.
Hij was van oordeel, dat de archivaris betere diensten aan het publiek
kan bewijzen door persoonlijk inlichtingen te geven en stukken in
de archieven aan te wijzen en ook door bronnen te publiceeren dan
door het maken van inventarissen. Daar hij de genealogen, op enkele
uitzonderingen na, negeerde, was dat publiek voor hem niet zoo heel
groot en zoo is het hem inderdaad gedurende vele jaren gelukt, de
vraagbaak te zijn voor een zeker gedeelte van hen, die iets wenschten
te weten uit de Geldersche archieven. Voorzoover hij tot de inven
tarisatie heeft meegewerkt deed hij dit door de beschrijving van den
inhoud van oorkonden en brieven in een ouderwetschen regestvorm.
Op die wijze heeft hij o.m. de 16de eeuwsche brievenverzameling van
het Geldersche Hof beschreven, een werk, dat hem aanleiding heeft
gegeven tot tal van publicaties over verschillende onderwerpen en
in verschillende periodieken, maar dat ook voor het Rijksarchief
blijvende waarde heeft.
De wijze, waarop hij zijn taak opvatte, heeft hem gemaakt tot
een voortreffelijk secretaris van de in 1897 met zijn medewerking
opgerichte vereeniging „Gelre". Tot in het allerlaatst van zijn leven
heeft hij zich vóór alles gewijd aan dat secretariaat, dat ook de
redactie van de werken der vereeniging omvatte. Hij achtte het zijn
plicht te waken voor een taalkundig goed verzorgden vorm van die
werken en voor een juiste weergave van uitgegeven bronnen, maar
hij strekte zijn zorgen nog verder uit door belangstellenden, met wie
hij in aanraking kwam, tot het inzenden van bijdragen op te wekken,
waarbij hij hun niet zelden de behulpzame hand bood door het opsporen
van bronnen of door het toetsen van het door hen medegedeelde
aan hem bekende bronnen. Dat de werken van „Gelre" bovendien
zeer veel van zijn eigen hand bevatten, behoef ik nauwelijks op te
merken. Zoo is hij 37 jaar lang de ziel geweest van een vereeniging,
die op het gebied van de lokale geschiedenis belangrijk werk heeft
verricht en zich dientengevolge in de waardeering van velen mag
verheugen. Bij de herdenking van het 25-jarig bestaan van „Gelre
ontving hij het ridderkruis der orde van Oranje-Nassau.
31
Niet alleen voor „Gelre" heeft Van Veen gewerkt. Hij heeft
behoord tot de beheerders van het Arnhemsche museum van oud
heden en is vervolgens lid geweest van de commissie van toezicht
op het gemeentemuseum, waarin dit is overgegaan, voorts tot het
bestuur der vereeniging „Doorwerth" en van het Openluchtmuseum.
Van de provinciale Geldersche archeologische commissie, die op zijn
initiatief is ingesteld, was hij voorzitter. In geen van die functies is
hij ooit een lijdelijk toeschouwer geweest. Zijn groote werkkracht en
zijn onverzettelijk vasthouden aan bepaalde overtuigingen maakten
dit onmogelijk. Als curator van het gymnasium te Arnhem (gedurende
een aantal jaren president-curator) diende hij de belangen van het
gymnasiaal onderwijs, dat hem, die vóór zijn overgang naar het
achiefwezen docent in de oude talen was geweest, zeer ter harte
ging. Hij was een uitnemend latinist en achtte de kennis van het
Latijn voor wetenschappelijke menschen in 't algemeen, maar in het
bijzonder voor archiefambtenaren, van groot belang.
Naast een onovertroffen liefde voor Gelderland koesterde Van Veen
ook belangstelling voor aangrenzende streken, welker historisch ver
leden met dat van Gelderland samenhangt, in het bijzonder Limburg
en het aangrenzende Duitsche Rijnland. Ik zou bijna durven zeggen,
dat het Duitsche volk en zijn cultuur hem sympathieker waren dan
het Nederlandsche. Voor de goede onderlinge betrekkingen van de
archieven aan beide zijden van de grens heeft hij veel gedaan.
Wij zullen op het Arnhemsche Rijksarchief, dat hij tot kort vóór
zijn overlijden nog bijna dagelijks bezocht, Van Veen's parate kennis
missen, maar ook valt het ons moeilijk, zijn trouwe vriendschap niet
meer te mogen ondervinden. Onverzettelijkheid in zijn overtuiging
en trouw in zijn vriendschap waren twee grondtrekken van zijn karakter.
De laatste domineerde in die mate, dat het kon gebeuren, dat hij
een warm hart toedroeg ook aan menschen, die zich schuldig hadden
gemaakt aan het publiceeren van archiefinventarissen.
MARTENS.
Den 11 den Januari is Mr. J. Acquoy, oud-archivaris van de gemeente
Deventer, te Gorssel overleden.
Jacobus Acquoy zag te Zalt-Bommel den lOden September 1866
het levenslicht. Zijn vader, die aldaar toen predikant was, werd enkele
jaren later hoogleeraar in de kerkgeschiedenis te Leiden. Hier bezocht