16 lijden en Fruin bleef met de zware taak alleen. Wie echter mocht verwacht hebben dat het Handboek dus wel tot de pia vota zou blijven behooren, heeft ijver en werkkracht van ons eenig Eerelid onderschat. Want enkele maanden geleden is daar werkelijk het Handboek der Chronologie verschenen. Niet als uitgave onzer Ver- eeniging weliswaar, maar dan toch wel als gevolg van het 33 jaren geleden door haar genomen initiatief. De verschijning van het be langrijke boek is in hooge mate verheugend, voor onze Vereeniging en voor het archiefwezen in het algemeen. Ik acht mij dus wel gerechtigd hiervan op deze plaats gewag te maken. Tevens spreek ik gaarne een gelukwensch uit tegenover Prof. Fruin, die dit werk tot stand heeft mogen brengen. Nog een door onze Vereeniging op touw gezette onderneming is de Archiefgids. Zij is nog betrekkelijk jong, want eerst 23 jaren geleden, in 191 1, is op Mullers voorstel besloten zulk een gids uit te geven. In 1912 werd ook daarvoor weder een commissie ingesteld, bestaande uit de heeren Schuylenburg, Lasonder en Meilink. Aan de commissie werd zoowel in 1913 als in 1916 f 100 voor haar werk ter beschikking gesteld. In 1914 werd op de Algemeene Vergadering meegedeeld, dat de commissie zich op wensch van het Bestuur voorloopig zou beperken tot de behandeling der Rijksarchieven. In 1919 bedankte de Heer Schuylenburg, in 1928 de Heer Lasonder als lid der commissie. Toen was dus de Heer Meilink alleen, die terecht van oordeel was, dat de archivarissen zelf het beste hun eigen archieven kunnen behandelen, terwijl dan met het oog op de wensche- lijke eenvormigheid door het Bestuur een Commissie van Redactie zou kunnen benoemd worden. Hiertoe werd besloten en het Bestuur noodigde de Heeren Martens van Sevenhoven en J. P. W. A. Smit uit in de commissie zitting te nemen, terwijl met de archivarissen aan het Algemeen Rijksarchief, wat dit archief betreft, nauw zou worden samengewerkt. Sedert zijn weer zes jaren verloopen. Er wordt aan de gids gewerkt en de Algemeene Rijksarchivaris is de onderneming welgezind. Wij mogen dus wel hopen, dat eerlang de gids, voor zoover de Rijksarchieven betreft, zal kunnen verschijnen en dan als uitgave onzer Vereeniging. Toch valt het besluit van 1914, waarbij de aandacht uitsluitend op de Rijksarchieven geconcentreerd werd, te betreuren. Men vraagt zich af of niet ook op vele gemeente archieven werk in den zin van een archiefgids reeds thans verricht zou kunnen worden. 1 enslotte moet nog één voorgenomen uitgave onzer Vereeniging besproken worden en ook daarover mijn relaas wordt wel zeer eentonig is tegenslag te vermelden. Ik doel op den Index op de 17 eerste 40 jaargangen van het Archievenblad. Het Bestuur meende stellig, evenals de Redacteur die in dezen het Bestuur had voorge licht, dat de Index gereed was. Maar toen met drukken zou aange vangen worden, bleek tot ons aller verbijstering, dat dit niet juist was en de bewerking nog moest beginnen. Aan dit teleurstellend feit, slechts te verklaren uit een warnet van misverstanden, viel natuurlijk niet te veranderen. Maar direct is de bewerking ter hand genomen en het Bestuur was zoo gelukkig den Heer Sigal bereid te vinden den Index te vervaardigen. Onze Vlaardingsche ambtgenoot is onmiddellijk en met ijver aan het werk getogen volgens een schema in overleg met den Redacteur en Uw Voorzitter ontworpen en door het Bestuur goedgekeurd. Wij mogen thans op goede gronden hopen, dat nog in 1935 met drukken zal begonnen kunnen worden en dé uitgave, waarnaar zoovelen met verlangen uitzien, binnenkort in ons bezit zal zijn. Zoo kan dit verslag dus eindigen met een betrekkelijk goed bericht, wat waarlijk geen overdaad is, want het beeld van het afge- loopen jaar, dat ik voor U mocht schetsen was, ik weet het, niet opwekkend. De ongunst der tijden drukt zwaar op het Nederlandsch archiefwezen en ook op ons, zijn dienaren. Er zullen niet velen onzer zijn, die zich thans in dezelfde ambtelijke inkomsten mogen verheugen als een jaar geleden. En wat zal de toekomst ons verder brengen? Wij weten het niet, maar wel kan ik, meen ik, herhalen wat ik het vorige jaar gezegd heb. Zijn de offers, die wij moeten brengen, vol strekt noodzakelijk en strikt rechtvaardig, dan zullen ook wij, Neder- landsche archiefambtenaren, ze dragen met berusting en als het kan met blijmoedigheid. Want wij zien in, dat bezuiniging naar alle zijden noodzakelijk is en beseffen dat het onze plicht is daartoe zooveel mogelijk mede te werken. Dit besef stelt ons, naar mijn meening, tot taak ernstig naar wegen te zoeken, waarlangs bij de archieven besparingen kunnen worden bereikt, waardoor de belangen der aan onze zorgen toever trouwde verzamelingen zoo weinig als eenigszins mogelijk is worden geschaad. Ik geloof werkelijk, dat er wel enkele zulke wegen bestaan en op een daarvan zou ik gaarne Uw aandacht vestigen. Natuurlijk doel ik niet op bezuiniging op onderhoud der ge bouwen, meubilair, schoonmaak, vuur, licht en dergelijke, alles zaken waarop stellig zonder te groote schade voor de verzamelingen tot zekere grenzen, althans tijdelijk, kan worden bezuinigd. Vermoedelijk zullen de meeste onzer daartoe wel reeds zijn overgegaan. Maar waarop ik in het bijzonder het oog heb zijn de credieten,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1935 | | pagina 14