14
Over de speciale lotgevallen onzer Vereeniging behoef ik niet
u. voerig te zijn Zij loopen in menig opzicht zoozeer parallel met
wat m het Nederlandsch archiefwezen geschiedt, dat gij in het zooeven
gegeven overzicht tevens in hoofdzaak hebt vernomen wat in onze
Vereeniging ,s gebeurd en wat zij heeft gedaan. Slechts enkele feiten
behoeven nog afzonderlijke vermelding.
i De VeTfn,9i"9 heeft sinds ons vorig samenzijn vier leden ver
oren, een, Mej. Bérlage, door bedanken, een door wanbetaling en
twee door den dood. Op 9 November 1.1. overleed Dr. J W H
Ooossens, Rijksarchivaris in Limburg. Ik geloof, dat velen Uwer, evenals
ik, hem persoonlijk met zullen hebben gekend. Maar allen hebben
w" het sympathieke stuk gelezen, waarin hij in het Archievenblad
is herdacht Op onze vergaderingen verscheen hij nooit, maar zijn
naam zal bij ons in herinnering blijven als van een bekwaam en
verdienstelijk vakgenoot.
In Augustus overleed de Heer L. J. Boogmans, archivaris van het
Bisdom Haarlem Drie jaren geleden is hij met machtiging van Uwe
vergadering als hd aangenomen, sedert dien heeft de welwillende
geleerde geregeld onze Algemeene Vergaderingen bezocht. Wij zullen
hem in vriendelijk aandenken houden.
Doe leden traden tot onze Vereeniging toe, terwijl zoo dadelijk
w machtiging zal gevraagd worden om nog twee leden, geen
gediplomeerde archiefambtenaren, aan te nemen. Ons totale ledental
zal dan met een z.jn toegenomen. De nieuwe leden Dr. P. J. Dobbelaar,
R l |EN 0j VAN DER BUR0H heet ik van harte welkom.
behalve de reeds genoemde adressen werd door Uw Bestuur
nog gerequestreerd aan de Commissie belast met het onderzoek van
et vraagstuk der overbevolking der Universiteiten en Hoogescholen
en van de werkeloosheid onder Academisch gevormden. Wij vroegen
de Commissie haar belangstelling ook te geven aan de - wel bijna
nijpend te noemen - werkeloosheid onder de archiefambtenaren
l,en, 7- lSS£ lnderdaad heeft de Commissie dit verzoek inge-
>gd. Zij heeft ons zeer uitvoerige inlichtingen verzocht en onze
ecretaris heeft deze, met zonder groot verlies van tijd, uiterst nauw
keurig verstrekt. Moge dit alles tot iets leiden. Men zal nu althans
de arch.visten met geheel vergeten, zooals men blijkbaar wel gedaan
heeft toen de Commissie werd gevormd. Want in de subcommissie
waarin w„ samen met de bibliothecarissen zijn genoemd, heeft geen
enkele vakgenoot zitting. Wi, moeten dit betreuren al is het presidium
der subcommissie ook toevertrouwd aan een bibliothecaris met zoo
uitgesproken historische neigingen als Prof. Theissen. Hij persoonlijk
s archieven en archivarissen stellig goed gezind.
15
Met onze financiën staat het, gij zult het zoo dadelijk van den
Penningmeester hooren, niet gunstig. Wij meenden voor 1933 en
1934 zeker te kunnen zijn van f400 Rijkssubsidie, f 200 voor het
Archievenblad en f200 voor den Index op dit blad. In 1933 is echter
slechts 85 °/o of f340. in 1934 50 of f200 ontvangen. Dat is
dus wel een tegenval, die tot zuinigheid ook op onze publicaties noopt.
Over de voorgenomen en grootendeels nimmer tot stand gekomen
uitgaven onzer Vereeniging moet ik U nog een oogenblik onderhouden.
Het zal geen blijmoedig en opwekkend overzicht zijn, want op dit
gebied is de Vereeniging slechts één enkele maal gelukkig geweest,
maar toen ook in bijzondere mate. Het was bij het uitgeven van de
Handleiding, waarmee zoowel de ontwerpers Muller, Fruin en Feith
als onze Vereeniging, ja ook het Nederlandsche archiefwezen veel
eer hebben ingelegd.
Maar de andere publicaties, waartoe het plan was gemaakt hebben
der Vereeniging minder bevrediging geschonken.
in 1900 reeds werd in de Algemeene Vergadering besloten tot
de uitgave van een Handboek der Pa/aeografie. Tot het samenstellen
daarvan werd een commissie benoemd, bestaande uit de Heeren Fruin,
Rutgers en Brugmans. Eerst in 1904 hoort men, dat het Handboek in
bewerking is. Rutgers was toen vervangen door Schoengen, die echter
in 1905 bedankte als lid der commissie. In 1906 treedt ook Fruin uit
en de banden met de Vereeniging worden geheel geslaakt. De
uitgave werd een particuliere onderneming van de Heeren Brugmans
en Opperman, maar toen in 1911 een palaeografische atlas verscheen,
was deze voor de Vereeniging een groote teleurstelling. Het genomen
initiatief was op bijna niets uitgeloopen. Onze Vereeniging had blijk
baar te hoog gegrepen.
Lang heeft het kunnen schijnen, dat het met het Handboek der
Chronologie evenzoo zou gaan. De geschiedenis daarvan gaat het
derde eener eeuw terug. In de Algemeene Vergadering van 1901 werd
tot de samenstelling besloten en weer werd een commissie benoemd,
waarvan Muller, Fruin, van Veen en Gratama lid werden. In 1904
verneemt men uit het jaarverslag, dat de commissie nog niet veel
gevorderd is. In 1910 echter klinken de berichten bemoedigend. Van
Veen en Gratama waren weliswaar uit de commissie getreden, maar
vervangen door Schoengen en Joosting. Het volgend jaar wordt de
commissie diligent genoemd, in 1916 verklaart zij op den goeden
weg te zijn. In 1919 echter blijkt het dat Schoengen en Joosting niet
meer meewerken en alleen Muller en Fruin nog over zijn. Zij voor
spellen echter dat het Handboek in 1920 of 1921 wel gereed zal
wezen. Intusschen is daar niets van gekomen. Muller kwam te over-