228
heere in der waerheit bevinden mach, dat sij bruekich daerin syn,
dat sullen sy mynen heere bi sinen rade beteren.
Een ander voorbeeld vindt men in een stuk van Mei 1422, Alll
Memoriale, f. 8 vo.„Ende want wij (Graaf en Raden) die rekenmge,
die de scout, scotvangers ende gezworen voirsz. (n.l. van den Hot
van Delft) in den jaire van XXI deden, mit onsen rade ende clerken
hebben doen overhoren, dair wij besceydelic in vinden, dat
sij bruekich sijn dair sy grotelic tegens ons an verbuert hebben
als kenlic iszoo wordt hun een boete opgelegd. In de
tresoriers rekening van heer Henric Nothaft (4 April 1422-27 bep-
tember 1422 f. 8 vo.), waarin deze boete wordt verantwoord, leest
men: „Ontfaen van Jan van der Hoeve, scout van den Hoff van Delff
en den ambochtsbewairres aldair, gelyc als hem die van den rade
overgeset worden te gheven, overmits dat den heren van den rade
die rekeninge niet en genuechde, die sij gedaen hadden,
CXC, Hollantsche scilde.
Dat, ook al werd er in de rekeningen zelf mets doorgehaald,
er toch wel posten gewraakt werden, blijkt in een stuk van 21 Juli
1423, Xlll Memoriale f. 118.
Item des Woensdages XXI dage in Julio geloofde Wouter van
Heemskerk an des Vitzdoms hant van Beyeren, tresorier te Hollant,
tot myns genadigen heren behoeff van Beyeren syn rekenmge, die
hy gedaen heeft van dat drossaitampt 's lants van Arkel ende van
der casteleynscap van den huse tot Gorinchem, binnen VI weken
dairby te bliven ende die te verantwoirdendes sal myn here hem
een cedule doen overleveren van den punten, die in der selver reke
ninge gewraect sullen worden, eer hi van Gorinchem sceyden sal,
ende die punten sal Wouter verantwoirden voir minen here ende
sinen rade 7
Betwisting van de juistheid der rekeningen van een groot aantal
schouten uit West-Friesland vindt men in het XIV Memoriale f. 19 vo.
en f. 113 (stukken van 17 Maart en 4 April 1424).
Evenzoo werd in Juli 1424 de rekening van Adriaan van Raephorst,
rentmeester van Kennemerland en West-Friesland aan een onderzoek
onderworpen „ende wes men bevynden kan in synen rekeningen, dat
hi mynen here gebroect heeft, dat hy nyet verantwerden en kan, dat
sal hi minen here beteren ende verrichten by synen tresorier ende
rade." (XIV Memoriale, f. 45).
De uitspraak van Dr. Jansma, dat eerst in den Bourgond.schen t.|d
een werkelijk effectief toezicht wordt gehouden op het financieel
beheer der rekenplichtige ambtenaren is dus niet geheel juist. Wel
heeft Philips van Bourgondië de wijze, waarop dit toezicht werd
229
uitgeoefend, verbeterd, maar het daadwerkelijk toezicht zelf bestond
reeds. Ook op dit gebied is er dus continuïteit tusschen de Beiersche
en de Bourgondische periode.
Op blz. 42 vindt men een onjuistheid die van belang is, omdat
zij een meer voorkomende fout bevat.
In noot 2 wordt daar gezegd
„Terwijl bijna alle Raden edelen zijn, mag men wellicht in heer
„Clais Kerving van Reymerswale en Foyken Foykensz. poorters zien."
T. a. z. van heer Clais Kerving van Reymerswale (die door den schrijver
terecht als een leek en niet als een geestelijk heer wordt beschouwd)
is deze conclusie beslist onjuist, immers hij draagt den titel van „heer"
en was dus ridder. Daar meermalen in historische werken met dezen
titel geen rekening wordt gehouden, is het bovenstaande voorbeeld
nuttig om te doen zien, dat het geen acht slaan op dezen titel tot
eigenaardige fouten kan leiden.
Op blz. 66 wordt gezegd, dat onder de z.g. „Negenen", drie
buitenlandsche Raden waren. Als derde buitenlander wordt dan ge
noemd Boudewijn van Zwieten. Deze was echter een rasechte
Hollander, gesproten uit een geslacht, dat van ouds thuis behoorde
in de omstreken van Leiden en welks leden men in de Grafelijke
registers tallooze malen aantreft.
De schrijver geeft steeds, wanneer hij de samenstelling van den
Raad op een bepaald tijdstip bespreekt, een opsomming van het
aantal adellijke en niet adellijke raden. Op de juistheid van de indee
ling der verschillende personen bij de adellijken of bij de niet adel
lijken wil ik hier niet ingaan. Daarvoor zouden uitvoerige genealogische
beschouwingen noodig zijn.
Op blz. 184 haalt de schrijver A. Walther aan, die spreekt over
„den onder hertog Philips al moeilijk te volgen lijn in de ontwikkeling
der centrale bestuursinstellingen Dit citaat had beter achter
wege kunnen blijven, omdat Dr. Jansma juist heeft bewezen, dat de
algemeene richtsnoer bij de maatregelen van Hertog Philips is geweest:
verhooging van de opbrengst der middelen.
Tenslotte moet ik er nog op wijzen, dat in de lijst van de
geraadpleegde ongedrukte bronnen op blz. 6 wordt gezegd van de
Memorialen Bossaert 1—6: „Daar de aanteekeningen in hoofdzaak
„bestaan uit sententies is de moderne aanduidingRegisters van
„dingtalen". Deze moderne benaming is echter fout en verdient dus
geen navolging. Wil men aanduiden, dat een register in hoofdzaak
sententies bevat, dan is de aangewezen naam daarvoor: „register
van uitspraken waaraan men volledigheidshalve zou kunnen toevoegen
„en andere processtukken", om aan te duiden, dat niet alle stukken