224
Deze vluchtige notities kunnen reeds het belang van den bundel
doen inzien, die gehuldigde en huldigers beiden tot eer strekt.
D. TH. ENKLAAR.
Register op de Leenen van het huis Bergh, bewerkt door Mr. A. P.
VAN Schilfgaarde, Arnhem, S. Gouda Quint Uitgave van Gelre, Ver-
eeniging tot beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde
en Recht).
De serie door de Vereeniging „Gelre uitgegeven leenregisters,
betreffende in Gelderland gelegen of tot een in Gelderland gevestigde
leenkamer behoorende leenen, is weer met een vermeerderd. Deze
laatste aanwinst doet, naar wij meenen, niet onder voor haar voor
gangers, nóch in belangrijkheid, nóch in nauwgezetheid van bewerking,
integendeel.
Een uitvoerig overzicht van den inhoud, hoe verleidelijk zulk een
uitweiding ook ware, kan hier niet worden gegeven, V/cl achten wi)
het van belang hier in het kort te vermelden uit welke bronnen in
casu kon worden geput door den bewerker, Mr. van Schilfgaarde, als
archivaris van Bergh, de aangewezen man voor dezen arbeid.
Die bronnen zijn de navolgende:
1. een naar landschappen ingedeeld leenboek op perkament
loopende van 1417 tot 1423;
2. een in den aanvang met het vorige samenvallend leenboek
(evenals de verder genoemde op papier), doorloopend tot 1467;
3. leenboek 1465 1572;
4. als voren 1577—1626;
5. leenboek in twee afdeelingena. loopende van 1610 tot
1636; b. met in chronologische volgorde de leenakten in extenso,
loopende van 1637 tot 1644;
6. vervolg op 5a, 1613—1636;
7 t/m. 13. leenprotocollen, loopende van 1644 (dus aansluitend
aan 5b) tot 1808
14. leenboek van Wisch en Homoet, en
15. leenboekje van het huis Loil-
225
Zooals men ziet, een omvangrijk, maar als gewoonlijk ongelijk
soortig en onoverzichtelijk materiaal, waaruit de deskundige bewerker
met bekwame hand een bruikbaar geheel heeft weten samen te
stellen, rijk aan inhoud voor den geschiedvorscher, duidelijk en over
zichtelijk voor den gebruiker. Waar oudere repertoria ontbreken mag
deze arbeid temeer bewondering wekken. Tegen den opzet en de
wijze van bewerking zullen ook de meer deskundigen op dit gebied
wel geen gegrond bezwaar hebben; een kleine opmerking zij ons
geoorloofdde zeer belangrijke en belangwekkende lijsten A E,
bevattende oude opsommingen van Bylandtsche en Berghsche leen
mannen zouden nog meer tot hun recht zijn gekomen wanneer ook
in den verderen tekst naar die lijsten ware verwezen (nu geschiedt
de verwijzing alleen omgekeerd): b.v. op blz. 3 komt voor in lijst C.
Wolter van Ulft geheeten van den Zwanenborch, die in het eigenlijk
register bij de leenen genummerd 109 en 151 compareert als Wolter
van Ulft; de waardevolle bijvoeging van den toenaam „Zwanenborch"
ontsnapt zoodoende aan den raadpleger van het repertorium. Men
raadplege dus steeds ook de „lysten"!
Voor wie overigens in de praktijk van het leenrecht belang stelt
is uiteraard deze publicatie een rijke schatkamer. Eigenaardig is
bijvoorbeeld wat men vindt vermeld onder No. 197, de hoff te
Ammynck tot Baeck, onder Steenderen, behoorende tot de Zut-
phensche tyns- en hofhoorige goederen, welke Oswald van den Bergh
in 1486 met de bezittingen van Henrick van Homoet en Wisch had
aangekocht.
Ammynck of Tamminck zal een oud hofgoed zijn geweest, wel
licht een „hoofdhof", waaraan allerlei rechten (renten, tynsen, enz.)
inhaerent waren; dit hofgoed was intusschen reeds in 1429 als leen
uitgegeven, terwijl de Berghs, sedert 1486 de leenheeren, het in 1651
verkochten.
Merkwaardig is nu, dat dit goed, d.w.z. alleen de hof zelf, als
leen werd uitgegeven en de beieeningen dan ook geregeld van 1429
tot 16792) in het nu uitgegeven register vermeld worden, doch dat
de er aan verbonden rechten en inkomsten aan den leenheer ver
bleven, terwijl de hof zijn hofrechtelijk karakter uiteraard ten eenen-
male had ingeboet. In dit verband herinneren wij aan een polemiek
in het Maandblad „De Nederlandsche Leeuw" XLV1I, 131, 206 e.v.
inzake het rechtskarakter van verschillende goederen. Zoo zal ook
Dat de beschrijving van dit archief sindsdien (9 deelen, 1932) het licht zag,
mag bekend worden ondersteld.
Vgl. Inventaris, inleiding blz. 127 en deel II blz. 111/113.
2) Ook dit jaartal geeft te denken; hoewel de graaf van den Bergh sedert 1651
geen leenheer meer was, loopen de inschrijvingen tot 1679 door!