222
van het stadhuis en vulde bij zijn transport naar Moskou, aan het
begin van den grooten oorlog, juist één goederenwagon. De nieuwere
archieven hebben plaats gevonden in een vroegeren „communisten
kelder" Centralisatie is één der punten van het program voor de
toekomst. S F A
Kritische Beitrage zur Geschichte des Mittelalters. Festschi ift für
Robert Holtzmann zum sechzigsten Geburtstag Historische Studiën,
Heft 238). - Berlin, Verlag Emil Ebering, 1933.
Ter gelegenheid van den zestigsten verjaardag van Professor
Robert Holtzmann, die in ons land vooral bekend is door zijn geschie
denis der Fransche staatsinstellingen in het Handbuch van Below en
Meinecke, hebben vrienden en leerlingen den feestbundel uitgegeven,
waarvan de titel hierboven staat. Hoewel dit huldeblijk een serie
uitstekende opstellen, meest over diplomatische en tekst-critische
onderwerpen, bevat, schijnt het ten onzent vrijwel niet opgemerkt
te zijn. Daarom veroorloof ik mij hier voor enkele bijdragen, die
ook voor onze vaderlandsche historische wetenschap van belang zijn,
aandacht te vragen. Van de overige volsta ik met de titels op te
geven Wie meent daaraan voor zijn eigen studie wat te kunnen
hebben, moge zelf den bundel ter hand nemen.
Het meest komt voor Nederlanders in aanmerking het opstel
van „Staatsminister a. D. Dr. h. c. Kurt Muller, Die Schenkungs-
urkunde des Erzbischofs Gero von Köln und des Mark-
grafen Thietmar für Kloster T h a n k s m a r s f e l d e vom 29.
August 970. Deze oorkonde, door een laat-zeventiende-eeuwschen
plaatselijken geschiedschrijver van Anhalt zeer slordig uitgegeven,
heeft eeuwen lang onder de verdenking van onecht te zijn gestaan,
te meer daar het stuk in geen archief te vinden was. In het midden
Hier zijn zij: GeORG BaESECKE, De g rad us R°man°rum; PETER
WACKERNAGEL, T e x t c r i t i s c h e s zu Guido von Arezzo; RlCHARD KOE
Der Dictatus Papae; WALTER MöLLENBERG, D e r L i b e r p r i v 11 e g i o r u m
s Mauricii Magdeburgensis; jOHANNES BAUERMANN, Die Fr age der
Bischof swahlen auf dem W r z b u r g e r R e i c h s t a g von I Ui,
ERWIN RUNDNAGEL, Die Ehescheidung Fried rich Barbarossas,
EBERHARD LOHMANN, Über die Entstehungszeit des Geschichtswerkes
des Annalista Saxo; WALTHER HOLTZMANN, Wettinische U r k u n d e ri
st u d i e nFERDINAND GüTERBOCK, b e r Otto von St. Blasien, Burchard
von Ursberg und eine un bekannte Welfenquelle nut Ausb ick
auf die Chiavennafrage; MARGARETE KLANTE, Deutsche Glashutten-
kolonisation in der Grafschaft Glatz wahrend des spaten
Mittelalters; GüNTHER SCHMID, Carlina (Karlsdistel) und die Naris
te g e n d e.
223
der vorige eeuw is zij in een klooster-copieboek uit de zestiende
eeuw, dat echter op zeer oude origineelen, zelfs uit de elfde, zoo
niet tiende, eeuw, teruggaat, in afschrift teruggevonden, waarnaar
de heer Muller ze thans voor het eerst afdrukt. Tevens haalt hij tal
van argumenten aan voor de echtheid van het stuk, waartegen inder
daad geen enkele steekhoudende verdenking in te brengen is. Den
gewichtigsten bewijsgrond, de typisch Keulsche dateering, die feitelijk
elke gedachte aan vervalsching uitsluit, heeft overigens reeds Professor
Oppermann aangewezen, wat de schrijver trouwens erkent.
De directeur-generaal der Pruissische staatsarchieven, Professor
Brackmann, behandelt in een kort opstel, getiteld Bischof Otto l
von Bamberg als E i g e n k I o s t e r h e r r. Ein kurialer Prozesz
aus den Jahren 1139-1145/46, een onderwerp, dat voor Neder
land actueel is, daar de kwestie der zgn. eigenkerken voor enkele
jaren bij ons door Post aan de orde is gesteld. Bisschop Otto, be
roemd als apostel der Pommeren, zocht de idee der kloosterreform
door te zetten door de kloosters tot bisschoppelijke eigenstichtingen
te maken. Dat is een algemeen gebruikelijke politiek, die beoogde
de kloosters onafhankelijk van leeken te maken. In dit geval leidde
zij, door tusschenkomst van de Curie, tevens ertoe, het eigenklooster
te bevrijden van de macht van haar bisschoppelijken heer, wat ook
in de lijn der twaalfde eeuw lag.
Twee historiografische studiën raken onze vaderlandsche Middel
eeuwen. Professor Levison geeft uiterst geleerde en scherpzinnige
opmerkingen Zu den Annales Mettenses en betoogt, dat men
bij analyse van deze compilatie meer dan totdusver rekening zal
moeten houden met de vroeg-Karolingische annalen-werken. Het eerste
deel der Annalen, waar zij nog niet teruggaan op de Frankische
Rijksannalen, ontleent aan de kleinere jaarboeken, afgezien van allerlei
berichten, haar chronologie en daardoor de structuur van haar com
positie. - De heer Martin Lintzel zoekt Die Zeit der Entstehung
von Einhards Vita Karoli. Totnogtoe stelde men die vóór 821
omdat de biografie vermeldt wordt in den catalogus der bibliotheek
van Reichenau, die in dat jaar vervaardigd is. Doch deze catalogus
bevat zeker ook latere toevoegsels en daaronder behoort de ver
melding van Einhards werk, die hoogstwaarschijnlijk pas na 840 inge
voegd is. De naaste terminus ante quem voor het ontstaan van
Karels levensbeschrijving is de vermelding in een brief, door Lupus
van Ferrières in of kort vóór 836 uit Fulda aan Einhard geschreven.
Op allerlei aannemelijke gronden, aan het werk zelf ontleend, betoogt
de schrijver, dat het ontstaan der Vita kort na 830, nog liever na
833, dus tusschen 833 en 836 te stellen is.