202
Dergelijke reserves zijn dikwijls gemaakt door schenkers en
in-gebruik-gevers, gelijk bijvoorbeeld door den markies Cavour toen
hij de brieven van zijn beroemden oom Camillo Cavour afstond en
daarbij bepaalde, dat zij niet eerder openbaar mochten worden
gemaakt dan vijftig jaar na het overlijden van den grooten staatsman.
De zoon van Theodor Mommsen bedong bij het schenken van de
brievenverzameling zijns vaders aan de Koninklijke Bibliotheek te
Berlijn, dat zij niet zou worden gepubliceerd voor het jaar 1933.
Keizer Frans |osef verbood onderzoekingen in de papieren van den
in 1914 vermoorden aartshertog Frans Ferdinand in de eerste vijftig jaar.
De Nederlandsche toestanden en opvattingen komen in het werk
herhaaldelijk ter sprake. Meestal wel doch niet altijd worden zij naar
onze meening geheel juist weergegeven.
„In Den Haag", zegt de schrijver, „bevindt zich het Algemeen
Rijksarchief, onder den Algemeenen Rijksarchivaris, van wien de elf
Rijksarchieven in de provincies afhangen." Gelijk bekend is de ver
houding echter anders. De Algemeene Rijksarchivaris heeft, behalve
het beheer van het Algemeen Rijksarchief en het Rijksarchief in
Zuidholland, de inspectie van de overige Rijksarchieven, wier
hoofden overigens rechtstreeks met den Minister correspondeeren.
Het is niet mogelijk hier alles punt voor punt na te gaan. Slechts
volge nog de bespreking van eenige critische opmerkingen van den
schrijver bij de Nederlandsche Handleiding.
Onder het hoofd Algemeene Begrippen vóór in het boek is uit
den aard der zaak eene belangrijke plaats ingeruimd aan de behandeling
der verschillende definities van het begrip: archief, o.a. van die der
Handleiding. De archivarissen Muller, Feith en Fruin teekenen bij de
omschrijving, gegeven door Wackernagel, aan, dat zij voor rijks
archieven juist maar als algemeene omschrijving van een archief
bepaald onjuist is; immers ook privaatrechtelijke lichamen vormen
zonder twijfel archieven.
„Wij hebben", merkt Prof. Casanova op, „hetzelfde voorbehoud
gemaakt, maar wij kunnen niet inzien hoe die bovenbedoelde ver
klaring in overeenstemming is te brengen met de definitie, eenstemmig
aangenomen door de Nederlandsche Vereeniging van archivarissen,
en goedgekeurd bij circulaire van den Minister van Binnenlandsche
Zaken d.d. 10 Juni 1897, die ermee in strijd is en het archief als een
in waarheid officieel voortbrengsel beschouwt, eene definitie, opgesteld
door de heeren Muller, Feith en Fruin en opgenomen in den tekst
van hunne HandleidingZij zegt, dat een archief het geheel is der
geschreven, geteekende en gedrukte bescheiden, ex officio ontvangen
bij of opgemaakt door eenige autoriteit of administratie of een harer
203
ambtenaren, voorzoover deze bescheiden bestemd waren om bewaard
te blijven bij die autoriteit of administratie of bij hare ambtenaren.
Misschien dwaalt men niet door te vooronderstellen, dat de schrijvers
met het laatste gedeelte van hunne definitie de functie van een
archief hebben willen beperken tot eene enkele administratie en
daarom niet het archief in het algemeen beschouwden maar slechts
een onderdeel ervan, nl. het levende archief van eene bestaande
administratie. Want indien om het karakter van archief te hebben
de bescheiden, betrekking hebbend op eene administratie, niet de
bureaux, de lokalen daarvan mogen verlaten, moet worden betwijfeld
of in die definitie ook in aanmerking worden genomen de akten van
eene geëindigde administratie, van een opgeheven bureau, welke
stukken zijn gevoegd bij eene andere administratie, aan de eerste
voorafgegaan (opgevolgd?) wat alle of enkele functies betreft. En
misschien zou men bijna lust krijgen aan te nemen dat, niettegen
staande het kundige onderricht van hun geheele prijzenswaardige
werk, die schrijvers het karakter van archief ontzeggen aan de con
centratie van verschillende administratieve archieven in eene enkele
inrichting, een algemeen archief of een staatsarchief. Voorts is het
wellicht niet zonder nut om op te merken, dat hunne definitie de
aanteekening weerspreekt, door hen gesteld bij de formule van
Wackernagel, en dus, evenals die laatste, de mogelijkheid ontkent
van een archief, gevormd door private personen. Tenslotte zouden
wij gaarne in die definitie eene aanwijzing hebben gevonden, die
zeide, dat de akten in het archief in orde moeten worden gehouden
en dat niet mag worden afgezien van het cultureele doel, dat niet
kan worden ontkend, zelfs niet als het gaat om stukken, die voor
zuiver administratief worden gehouden."
Is deze kritiek wel gerechtvaardigd of heerscht wellicht eenig
misverstand? Als het laatste het geval is, kan het moeilijk liggen
aan de vertaling. Het woord „bestuur" wordt in de Italiaansche uit
gave van de Handleiding weergegeven door „autorita o amministra-
zione Een algemeen woord ais „bestuur" verdient stellig de voorkeur,
want ook archieven van particuliere instellingen moeten binnen de
omschrijving vallen. Maakt men echter eene scheiding tusschen
„autorita en „amministrazione", dan omvat het laatste woord, naast
„autorita gesteld, toch zonder twijfel, zooal niet bij uitsluiting dan
toch mede, privaatrechtelijke administraties. De definitie is dus niet
in strijd maar juist volkomen in overeenstemming met de aanteekening
bij Wackernagel's omschrijving.
Het tweede bezwaar, geopperd door den heer Casanova, wordt
naar onze meening ondervangen door de woorden „bestemd waren"