194 Nieuwe banen. Voor titel van de aankondiging van de in het vorig jaar verschenen Rege/s voor het kaartsysteem van het bureau voor historische demografie te 's-Gravenhage (samengesteld door de Directie) wil ik hier gebruik maken van dezelfde woorden, die de heer C. H. van Fenema, de in middels overleden mede-oprichter van de Naamlooze Vennoot schap tot het Indiceeren van Kerkelijke Archivalia, boven zijn bijdrage in het Nederlandsch Archievenbladplaatste. Immers de hier bedoelde Regels doen opnieuw een blik slaan op die banen, en delen ons mede, welke schreden daarop inmiddels gezet zijn. Sedert 1925 en wel in 1931 heeft de Naamloze Vennootschap haar naam gewijzigd. Zij noemt zich thans: Bureau voor Histo rische Demografie, een naamsverandering, die stellig bij hen, die de bijdrage van de heer C. H. van Fenema gelezen hebben of willen herlezen (wat zeer zeker aanbeveling verdient), op bijval mag rekenen. Immers het indiceeren van kerkelijke archivalia kan toch nooit als einddoel worden beschouwd, maar slechts als hulpmiddel betekenis hebben. Dit komt nog meer uit in de mededeling van de Directie in haar verslag over 19322), dat het bureau zich ook bezig houdt met de verzameling en verzorging van oude wapenkaarten, merkwaardige verordeningen op huwelijken uit de zestiende en zeven tiende eeuw, plakkaten enz. De „Directie" (is het onbescheiden te verklappen, wanneer we daarmede de heer C. A. van Fenema ver eenzelvigen?) deelt in een kort voorwoord de bedoeling van de uit gave van de Regels mede. Dit korte voorwoord geeft mede nog eens duidelijk aan, welke betekenis het Bureau voor historische Demografie kan hebben. Toch is het misschien niet overbodig in dit opzicht nog een en ander te zeggen. Hij, die geen vreemdeling is in het Jeruzalem van het Archief wezen, weet, dat al wat samenhangt met afstammingsonderzoek (genealogie) of wat afstammingsonderzoekers (genealogen) aangaat, voorheen alles behalve aanspraak kon maken op de waardeering of de belangstelling van de wetenschappelijke archivarissen. Onze oud- voorzitter Muller heeft dit destijds in een zijner jaarlijkse toespraken eens op de hem eigen wijze gekenschetst door te vertellen, dat het hem volmaakt onverschillig was, dat de vader van Jan Pietersz. genaamd was Pieter Jansz., die op zijn beurt een telg was van een anderen Jan Pietersz. (misschien in eenigszins andere bewoordingen, maar zoo was altans de strekking). Hij voegde daaraan echter 195 onmiddelijk toe, dat hij meer belang stelde in het feit, dat de ge noemde Jan Pietersz., een bepaald bedrijf uitoefende, dat in de elkaar opvolgende geslachten tot bloei was gekomen. Hieruit kan de fijne onderscheider dadelijk de gevolgtrekking maken, dat Muller wel iets gevoelde voor afstammingsonderzoek als middel, maar niet als eind doel of hoofdzaak. De oudere en ook nog jongere ambtgenoten zullen uit hunne ervaring weten, dat in heel veel gevallen, de vol doening van ijdelheid of van geldzucht de beweegredenen zijn tot het instellen van een afstammingsonderzoek. Den archiefambtenaar kunnen de beweegredenen, waarmede de onderzoekers een archief onderzoek komen instellen, in 't algemeen onverschillig zijn, Hij kan volstaan met hun zoo goed mogelijk de weg te wijzen voor hun onderzoek, hen nu en dan eens behulpzaam zijn met het ont cijferen van oud of moeilijk-leesbaar schrift, maar zelf eenig werk zaam aandeel nemen in het onderzoek, daarvoor is zijn ambtelijke tijd niet bestemd. Het spreekt echter van zelf, dat wanneer van eenig ambtelijk orgaan een vraag om onderzoek wordt gedaan, dit het aanzicht der vraag verandert. Intussen heeft mijn ambtelijke ervaring gedurende 37 jaren wel geleerd, dat het niet onverschillig is, of men de onderzoekers met „lege handen" laat heengaan. Zij, die er zoo kaal afkomen, hebben dan al gauw de neiging om rond te strooien, dat al dat geld, aan die archieven besteed, maar verknoeid is. Ook al zijn er nu veel anderen, die beter van het nut van een behoorlijk ingericht archiefwezen overtuigd zijn, zij vormen toch nog altijd slechts een betrekkelijk kleine kring. Zij zullen allicht overschreeuwd worden door de „man van de straat", naar wiens stem door het klankvolumen meer geluisterd wordt, ook al is datgene wat die stem verkondigt, nu niet altijd van veel belang of geheel juist. Het heeft mij altijd toegeschenen, dat het beter is, dat de onderzoekers een archief verlaten met de gedachte, dat zij niets, voor hen belangrijk, hebben gevonden, maar dat zij de medewerking hebben gehad, om iets te kunnen vinden, wanneer er inderdaad iets was. Dat het afstammingsonderzoek in deze eeuw van meer belang is geworden, omdat er nog andere beweegredenen dan ijdelheids voldoening of geldzucht bestaan, er zijn tal van feiten die daarop wijzen. De tentoonstelling van het Koninklijk Nederlandsch Genoot schap voor Geslacht- en Wapenkunde is wel een der voornaamste geweest. Zij die haar bezochten, zullen stellig met groote belang stelling de inzending van prof. dr. J. F. van Bemmelen bezichtigd hebben, en daarna de gevolgtrekking hebben gemaakt, dat het niet onver schillig is iets van afstamming en verwantschap te weten. Voor erfelijkheidsverschijnselen zijn afstammingsonderzoekingen toch zeer Nederlandsch Archievenblad, XXXIi (1924/25) blz. 148 en vlg. 2) Dit verslag en dat over 1933 zullen aanstonds nog ter sprake komen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1934 | | pagina 47