150 met een voorstel bij de Tweede Kamer durft komen, en er gebeurt weer niets. In de algemeene beschouwingen in het eerste hoofdstuk maakt de Algemeene Rijksarchivaris herhaaldelijk met vreugde melding van gemeenschappelijke expedities na den vrede in 1919, van Noor, Deen, en Zweed naar Rome, naar het Vaticaansche archief, om daar, de Zweed in het bijzonder, ten behoeve der uitgave van de „Acta pontificum Svecica" te completeeren en te revideeren. Voor het publiek al is het dan ook het wetenschappelijk publiek zijn deze jaarver slagen aan Koning en minister te uitvoerig; het zou genoeg gehad hebben aan mededeelingen over een zekere periode aangaande den staat van het archiefwezen, zooals in Noorwegen en Denemarken gebruikelijk is. Toch zijn deze jaarverslagen ons welkom, daar het Algemeen Rijksarchief in genoemde landen sinds langen tijd de uitgave dezer beknopte mededeelingen gestaakt heeft. De handelingen bevatten de correspondentie, geheel of gedeeltelijk van den Algemeenen Rijksarchivaris, met Koning en minister, met de Rijksarchivarissen in de „Landsarkiven" en notulen van de bijeenkomsten van den Alge meenen Rijksarchivaris met dezen, ook in Zweden, sinds 1906 ge bruikelijk, en zeker wel daar ingesteld op voorbeeld van ons land. Behalve over vernietiging van archivalia, budgetquesties, e.d„ loopt deze correspondentie grootendeels over de zooeven genoemde vragen aangaande plaats en bouw der „Landsarkiven Zouden mis schien de kosten niet beter besteed geweest zijn aan het ruimer publiceeren van archivalia dan aan het doen drukken van deze cor- respondentiën, die toch het wetenschappelijke publiek wel weinig belang inboezemen? De derde groep zou ref., ter wille van de overzichtelijkheid in drie onderdeelen willen splitsen: a: inventarissen; b\ ordeningen en beschrijvingen; c: artikelen over archiefwetenschap. Hij kan niet alle nummers bespreken, slechts de belangrijkste. a. Dit onderdeel omvat de inventarissen van drie familiearchieven, ingericht volgens de in Zweden geldende voorschriften, die zeker practisch zijn: eerst de concepten van uitgegane brieven, dan een lijst van ingekomen brieven, alphabetisch gerangschikt naar de namen der correspondenten, dan handelingen van verschillenden aard. Ref. bespreekt het eerst als de belangrijkste collectie, de Stegeborgsche (nrs. 44, 47, 50; 1917, 1918, 1920), geïnventariseerd door den Rijks archivaris P. Sondén. Deze collectie bevat de nagelaten papieren van Johan Casimir uit het huis Paltz Tweebruggen, getrouwd met Gustaafs IPs zuster Catharina, beiden vestigden zich na het voor hun huis zoo rampspoedige jaar 1620 in Zweden op het kasteel Stegeborg van zijn jongsten zoon Adolf Johan, na den dood van zijn vader in 151 1652, tusschen omzwervingen, tot zijn dood in 1689 op Stegeborg resideerende, en van zijn oudsten zoon Karel Gustaaf tot 1654, toen hij, na de abdicatie van koningin Christina, als Karel X, koning van Zweden werd. Een uitvoerige inleiding beschrijft de lotgevallen der collectie, die niet lang na Adolf Johan's dood in het Algemeen Rijksarchief belandde. Zij is zeer belangrijk, om de gewichtige publieke functies, die de drie mannen hebben waargenomenJohan Casimir, als lid van den regentschapsraad over koningin Christina, Adolf Johan als lid van zoo'n raad over koning Karel XI, tevens als opperbevel hebber te land in de 1en Noordschen oorlog in Pruisen en Polen, Karel Gustaaf als Zwedens vertegenwoordiger in de executiecommissie te Neurenberg na de vredeste Munster en Osnabrück in 1648; voorZweden, omdat zij een groot deel van den „Storhetstid", de „Gouden Eeuw" omvat, den tijd verloopen tusschen de landing van Gustaaf II op llsedom in 1630, en den val van koning Karel XII voor Frederikshald in 1718; voor ons land, omdat wij in dien ook voor ons gewichtigen tijd nauwe betrekkingen met Zweden onderhielden. Toen prof. Kernkamp op zijn eerste archiefreis in Skandinavië in 1900, het Algemeen Rijksarchief te Stockholm bezocht, bestond er van deze collectie een „ms. inventaris" van Adolf Johans papieren; met die van Johan Casimir en Karel Gustaaf was Sondén nog bezig. Prof. Kernkamp noteerde toen enkele namen van correspondentenNeder landers oi Zweden in de Nederlanden; ref. kan, nu de inventarissen in druk zijn verschenen, deze lijst nog aanvullende architekt Adriaen Dirksz. niet genoemd in prof. Slothouwer's werk 2) en de Luthersche gemeenten te Edam en Zaandam, alle aan Karel Gustaaf. - Ook de Erik DAHLBERG-collectie (nr. 56, 1923), eveneens door PSondén geïnventariseerd, is belangrijk. Zij bevat de nagelaten papieren van dezen officier-architekt-teekenaar, die zich in 1680, na gewichtige publieke functies te hebben waargenomen, na den dood van zijn vrouw, op het kasteel Ströpstad vestigde, dat hij van zijn schoonvader had geërfd, toen opnieuw in openbaren dienst trad, en in 1701 weer Ströpstad ging bewonen, waar hij in 1703 stierf. Een door den „amanuensis Ivar Simonsson geschreven uitvoerige inleiding, gevolgd door een door dezen vervaardigd extract uit Sondén's inven taris, vertelt van de lotgevallen dier collectie, die deels, in den loop der tijden, in het Algemeen Rijksarchief is beland, maar herhaaldelijk aan allerlei gevaren heeft bloot gestaan; een gedeelte is in de 0 Zie zijn Verslag (1903), blz. 123-124. 2) Bouwkunst der Neder/andscke renaissance in Denemarken (1924). De daar, op blz. 102 en 103, genoemde ADRIAEN DE VRIES is wel niet met dezen te iden- tificeeren.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1934 | | pagina 25