138
en archieven spoorloos verdwenen waren, waarna de opengebroken
deuren natuurlijk zoo spoedig mogelijk van nieuwe sloten voorzien
moesten worden.
De daad van Neigf.bauers gewezen collega Pelzer, die enkele
dagen na hem vertrok, en drie sleutels der verschillende lokaliteiten
aan Verstolk overhandigde, was dan ook niets meer dan een schoon
gebaar. Pruisen had toch de buit binnen! En daar Willmar althans
in het bezit was van alle archieven, die achter waren gebleven in de
bijgebouwen van het regeeringsgebouw te Luxemburg, terwijl het met
waarschijnlijk was, dat men de teruggave der ontvreemde stukken
zou kunnen bewerken, te minder daar Sack steeds bleef weigeren
om zelfs maar te antwoorden op Willmars voorstel om commissa
rissen voor de archiefverdeeling te benoemen, om die redenen achtte
Verstolk het 7 Augustus, toen hij bij de Staatssecretaris Van der
Capellen een afschrift van Willmars rapport van 29 Juli inzond, het
verstandigste, de zaak maar te laten rusten, zoodat men over dit
geval niets meer vindt in de „Correspondentie van J. C. BARON
Verstolk van Soelen, Commissaris-generaal voor de regeling der
inbezitneming van het Belgisch gedeelte der Overmaasche depar
tementen".
Het vermoeden, dat na het vertrek van Verstolk de gewone
diplomatieke weg bewandeld zou zijn, werd niet bevestigd door een
onderzoek in het archief van het Nederlandsch gezantschap in Pruisen.
Zou dan toch gouverneur Willmar zelf de zaak verder behandel
hebben? De aangewezen weg was om in zijn archief een onder
zoek in te stellen, maar de logische onderstelling, dat dit zou
berusten in het Grossherzoglich-Luxemburgische Regieringsarchiv in
de stad Luxemburg, kon niet zonder meer bewaarheid worden. Wel
iswaar is de materieele verzorging der archieven aldaar goed
geregeld; de belangrijkste staatsstukken zijn zelfs geborgen in de
kluis van het voormalig bankgebouw, dat sinds een paar jaren als
archiefdepót is ingericht - zooals men mij het vorig jaar zeer bereid
willig in de gelegenheid stelde om waar te nemen maar de inven
tarisatie, die in 1910 voltooid werd door P. Ruppert, Conseiller
Secrétaire général honoraire du Gouvernement, Secrétaire du Conseil
d'Etat, Greffier de la Chambre des Députés, en wiens beschrijving
in dat jaar door de Luxemburgsche Imprimerie de la Cour Victor Buck
uitgegeven werd onder de titel„Les archives du Gouvernement du
Grand-Duché de Luxembourg. Inventaires sommaires", bekommert zich
allerminst om het Provenienz-prinzip onzer Handleiding, en geeft
139
alleen het onderwerp der stukken aan, zonder het fonds zelf te
reconstrueeren. Evenwel was Regierungsrat A. Funck, Vorsteher des
Urossherzoglich-Luxemburgischen Regierungsarchivs, zoo bereidwillig
om een onderzoek te doen instellen, of het nog tot een conventie
over het bezit der archieven gekomen was. Daaruit bleek dat de
Pruisische regeering te Trier, in tegenstelling met Sack, wel een
commissie tot beslechting van het geschil wilde aanvaarden, maar
dat Willmar het thans noodig oordeelde hierop niet in te gaan
zonder instemming van de Minister van Binnenlandsche Zaken. De
brief die De Coninck, Minister van Binnenlandsche Zaken, hierover
10 Juli 1817 nr. 12 aan de Koning schreef, doet ons de verdere gang
van zaken kennen:
„Ten gevolge van voorlopige schikkingen, die tusschen den
Nederlandschen Commissaris Generaal te Luik en dien der Pruissische
provinciën indertijd gemaakt zijn, omtrent de schifting en uitwisseling
van staatspapieren, die gedeeltelijk naar de pruissische staten ver
voerd zijn, en gedeeltelijk onder den Gouverneur van het Groot
Hertogdom van Luxemburg berusten, zoo wordt door de pruissische
Regering van Trier, ten sterkste aangedrongen, dat er van beide de
kanten eene commissie benoemd worde, om de uitlezing en de
wederkerige overgave van voorschreve archieven te bewerkstelligen.
De administratiën der Domeinen in beide de Rijken hebben bij die
uitlezing mede zeer groot belang, en bevinden zich, door gebrek
aan bewijzen van eigendom als anderzins, dikwijls in verlegenheid.
Dit een en ander heeft dan ook aanleiding gegeven tot het houden
eener correspondentie over dat onderwerp met den Gouverneur van
Luxemburg, en ik ben door denzelven onderrigt geworden, dat de
bedoelde papieren zeer verward dooreen liggen, zoodanig, dat zonder
eene behoorlijke schikking van dezelve, het niet mogelijk is, met vrugt
onderzoek naar eenige stukken te kunnen doen. Het in orde brengen
dier papieren zal ten gevolge hebben, dat belangrijke zaken, zoo
voor de provintiale administratie, als voor die der Domeinen te
voorschijn zullen komen, en dat men zich van de bewaring, van eenige,
voor dit Rijk onverschillige, papieren zal kunnen ontlasten, en aan
Pruisen overdoen. Om daartoe te geraken, zal het noodig zijn, dat
er van de zijde van beide Gouvernementen eene commissie benoemd
i) fslrs. 726-727 van de inventaris A I van de archieven van het Departement
van Buitenlandsche Zaken Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven 1918).
Zijn brief van 12 Februari 1817, nr. 2816, werd 17 Februari d.a.v. op het
departement geëxhibeerd onder nr. 34 en afgedaan 24 Febr. bij missive nr. 35,
„betrekkelijk het schiften van de archieven van het Groothertogdom, voor de gronden
door dit Rijk aan Pruisen afgestaan', zooals de agenda vermeldt. Evenwel de stukken
zelf ontbreken en zijn vermoedelijk bij beschikking der „Utrechtsche Commissie"
krachtens het verdrag van 1839 ingesteld om bij de scheiding der landen een regeling
te treffen voor de aan Nederland en België toekomende archieven aan België
toegewezen en naar het Rijksarchief in Brussel gebracht.